2.1 emotie Flashcards

(10 cards)

1
Q

Hoe worden emoties gedefinieerd?

A

Als een actietendens op een bepaalde gebeurtenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt bedoeld met de term basis emoties?

A

Dat er een biologische basis is voor deze emoties waarvan de ontwikkeling al vroeg begint.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de rol van cognitie in emoties?

A

Dit is bepalend voor de inschatting van de betekenis van de stimulus die de emotie oproept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zijn emoties verweven met motivaties?

A

Iemand wil positieve gevoelens bereiken of negatieve emoties vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke fyzieke reacties zijn er betrokken bij emoties?

A

Er worden hormonen afgegeven in het bloed, ademhaling kan versnellen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen gevoel en emotie?

A

Bij gevoel is er geen actie, zodra iemand gaat handelen (boos wordt) is er sprake van emotie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen stemming en emotie?

A

Stemming: langdurige toestand en is vaak globaal van aard, gericht op bredere thema’s
Emotie: korte, acute reactie op een specifieke gebeurtenis;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is iemand zijn grondstemming?

A

Hoe iemand zich voelt ten opzichte van zijn bestaan van het leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de paradox van welbevinden?

A

De meeste ouderen maken ingrijpende gebeurtenissen mee, maar ondanks blijft de stemming positief. Ze kunnen zich meer positieve herinneringen herinneren. De toename loopt gelijk met de kalenderleeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verklaren verschillen in belangen (concerns) leeftijdsverschillen in emotionele beleving?

A

Dit is toe te schrijven aan veranderende doelen. Ouderen hechten meer waarde aan autonomie, en jongeren richten meer op voorkomen van ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly