7.1, 7.2 begrippen Flashcards

(39 cards)

1
Q

zuurstofconcentratie

A

aandeel van zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

glucoseconcentratie

A

aandeel van glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dynamisch evenwicht

A

bepaalde factoren in een organisme schommelen rondom een bepaald evenwicht (de normwaarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

regelkring

A

systeem dat ervoor zorgt dat de waarde van een bepaalde factor rondom een normwaarde schommelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

inwendige milieu

A

wordt gevormd door het bloed en de weefselvloeistof van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

homeostase

A

het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

effector

A

uitvoerder in een regelkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

negatieve terugkoppeling

A

regelkring waarin een toename van het resultaat een remming van het proces veroorzaakt; een afname van het resultaat veroorzaakt een stimulering van het proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

positieve terugkoppeling

A

regelkring waarin een toename van het resultaat het proces versterkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uitwendige milieu

A

omgeving van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

signaalstoffen

A

stoffen waarmee communicatie tussen cellen in meercellige organismen plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hormoonklieren

A

geven signaalstoffen af in de vorm van hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

receptoren

A

delen van cellen waaraan een bepaald hormoon kan binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hormonen

A

signaalstoffen die de hormoonklieren afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

doelwitorgaan

A

orgaan waarvan de cellen receptoren bezitten waaraan bepaalde hormonen kunnen binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hormoonconcentratie

A

concentratie van een hormoon in het bloed; ook wel hormoonspiegel genoemd

15
Q

hormoonreceptoren

A

receptoren voor een bepaald hormoon op of in de cellen van een doelwitorgaan

16
Q

endocrien

A

type klier dat zijn product rechtstreeks aan het bloed afgeeft; hormoonklieren zijn endocriene klieren

17
Q

exocrien

A

type klier dat zijn product via een afvoerbuis afgeeft

18
Q

steroïdhormonen

A

hormonen die vaak worden gevormd uit cholesterol en eigenschappen van vetten hebben

19
Q

receptor in het cytoplasma

A

receptor die zich in het cytoplasma bevindt; wanneer een hormoon zich aan een receptor in het cytoplasma bindt, ontstaat een hormoon-receptorcomplex

20
Q

peptide- of eiwithormonen

A

hormonen die goed in water oplosbaar zijn en het celmembraan niet kunnen passeren; binden aan een receptor in het celmembraan

21
Q

receptor in het celmembraan

A

bindt aan peptide- of eiwithormonen waardoor aan de binnenzijde van het celmembraan een signaalmolecuul (de second messenger) wordt gevormd of geactiveerd

22
Q

second messenger

A

nadat een peptide- of eiwithormoon aan een receptor is gebonden, wordt een signaalmolecuul gevormd of geactiveerd dat het signaal in de cel doorgeeft

23
signaalcascade
signaal dat via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven
24
cascade
signaal dat via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven
25
hormoonstelsel
alle hormoonklieren in het lichaam
26
hypofyse
hormoonklier in de hersenen die verschillende hormonen produceert waarvan sommige de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden
27
hypothalamus
gedeelte van de hersenen dat net boven de hypofyse ligt en de verbinding is tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel
28
antidiuretisch hormoon (ADH)
hormoon dat de resorptie van water in de nieren regelt bij de vorming van urine
29
releasing hormonen (RH)
hormonen die de productie van hormonen door de endocriene cellen in de hypofysevoorkwab stimuleren
30
schildklier
hormoonklier die thyroxine produceert; ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan
31
schildklierhormoon
hormoon dat de stofwisseling beïnvloedt en de groei en ontwikkeling bij kinderen stimuleert
32
eilandjes van Langerhans
endocriene cellen in de alvleesklier die hormonen produceren die ervoor zorgen dat de glucoseconcentratie in het bloed min of meer constant blijft
33
glucagon
hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat stimuleert dat glycogeen in lever en spieren wordt omgezet in glucose
34
insuline
hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat het transport van glucose door celmembranen versnelt en stimuleert dat glucose in lever en spieren wordt omgezet in glycogeen
35
epo
hormoon dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert
36
bijnieren
liggen als kapjes boven op de nieren en bestaan uit bijnierschors en bijniermerg, dat bij een stressreactie adrenaline produceert
37
adrenaline
hormoon dat wordt geproduceerd door het bijniermerg en een snelle kortdurende werking heeft, waardoor de verbranding wordt bevorderd en je snel kunt handelen in een situatie van stress