7.5 Flashcards

(20 cards)

1
Q

Wat vormt de basis voor impulsgeleiding in het zenuwstelsel?

A

Natriumionen (Na+) en kaliumionen (K+) vormen de basis voor impulsgeleiding in het zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er tijdens depolarisatie in een neuron?

A

Tijdens depolarisatie openen Na+-kanalen in het celmembraan, waardoor Na+-ionen de cel binnenkomen en de membraanpotentiaal minder negatief wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de rustpotentiaal van een neuron en hoe groot is deze?

A

De rustpotentiaal is het spanningsverschil tussen de binnen- en buitenkant van het celmembraan bij neuronen die geen impuls geleiden. Dit is ongeveer −70 mV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt de rustpotentiaal in stand gehouden?

A

De rustpotentiaal wordt in stand gehouden door natrium-kaliumpompen, die actief natriumionen uit de cel en kaliumionen de cel in transporteren, waarbij energie uit ATP wordt gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de drempelwaarde voor een actiepotentiaal en wat gebeurt er wanneer deze wordt bereikt?

A

De drempelwaarde is ongeveer −50 mV. Wanneer deze wordt bereikt, ontstaat er een actiepotentiaal, waarbij de binnenkant van het celmembraan tijdelijk positief geladen wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is hyperpolarisatie en wanneer treedt het op?

A

Hyperpolarisatie treedt op wanneer de K+-kanalen vertraagd sluiten, waardoor de membraanpotentiaal kortstondig lager wordt dan −70 mV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er na de actiepotentiaal?

A

Na de actiepotentiaal sluiten de Na+-kanalen en openen de K+-kanalen, waardoor K+-ionen naar buiten worden getransporteerd, wat leidt tot repolarisatie van het membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de refractaire periode en hoe lang duurt deze?

A

De refractaire periode is de tijd waarin het celmembraan niet in staat is om een nieuwe impuls te geleiden. Deze periode duurt ongeveer 1 milliseconde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is impulssterkte en hoe verschilt deze tussen neuronen?

A

Impulssterkte is de grootte van de verandering in membraanpotentiaal. Deze is gelijk voor alle neuronen, ongeacht hun type of locatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het alles-of-nietsprincipe in impulsgeleiding?

A

Het alles-of-nietsprincipe betekent dat een impuls alleen ontstaat als de drempelwaarde wordt bereikt. Een zwakke prikkel die de drempelwaarde niet haalt, veroorzaakt geen impuls.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is impulsfrequentie en hoe varieert deze bij zintuigcellen?

A

Impulsfrequentie is het aantal impulsen dat per tijdseenheid door een neuron wordt geleid. Bij zintuigcellen varieert deze afhankelijk van de sterkte van de prikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen impulsgeleiding in een ongemyeliniseerde en een gemyeliniseerde neuronuitloper?

A

In een ongemyeliniseerde uitloper wordt de impuls geleidelijk langs het celmembraan geleid, terwijl in een gemyeliniseerde uitloper de impuls sprongsgewijs van insnoering naar insnoering springt, wat de impulsgeleiding versnelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een synaps en welke onderdelen heeft deze?

A

Een synaps is een celverbinding tussen neuronen of tussen een neuron en een doelwitcel. Deze bestaat uit een presynaptisch membraan, een synaptische spleet, en een postsynaptisch membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er bij de impulsoverdracht in een synaps?

A

Wanneer een impuls aankomt, komen neurotransmittermoleculen vrij in de synaptische spleet. Deze binden aan receptoreiwitten op het postsynaptische membraan, waardoor ionkanalen openen en ionen de cel binnendringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden neurotransmitters in de synaptische spleet verwijderd?

A

Neurotransmitters worden afgebroken door enzymen of weer opgenomen door het presynaptische membraan, waardoor de impulsoverdracht stopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een exciterend postsynaptisch potentiaal (EPSP)?

A

Een EPSP ontstaat wanneer neurotransmitters Na+-kanalen en K+-kanalen openen, wat leidt tot een kleine depolarisatie van het postsynaptische membraan.

15
Q

Wat is een inhiberend postsynaptisch potentiaal (IPSP)?

A

Een IPSP ontstaat wanneer neurotransmitters K+-kanalen en/of Cl−-kanalen openen en Na+-kanalen gesloten blijven, wat leidt tot hyperpolarisatie van het postsynaptische membraan.

16
Q

Wat is summatie en hoe leidt dit tot een actiepotentiaal?

A

Summatie is het optellen van meerdere EPSP’s, waardoor de drempelwaarde kan worden overschreden en een actiepotentiaal ontstaat. IPSP’s kunnen dit effect neutraliseren.

17
Q

Welke neurotransmitters werken via second messengers?

A

Voorbeelden van neurotransmitters die via second messengers werken zijn noradrenaline, dopamine, serotonine en histamine.

18
Q

Hoe beïnvloeden geneesmiddelen en drugs de impulsoverdracht?

A

Geneesmiddelen en drugs kunnen de aanmaak of afgifte van neurotransmitters stimuleren of remmen, de afbraak van neurotransmitters voorkomen of neurotransmitters imiteren door te binden aan receptoren, wat de impulsoverdracht beïnvloedt.