H15 - Fundamenten van organisatiestructuur Flashcards

1
Q

organisatie

A

een samenwerkingsverband van mensen die met behulp van geschikte kennis en middelen samenwerken om een bepaald doel te bereiken
- organisatie is niet altijd een bedrijf (andersom wel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

organisatiestructuur

A
  • geeft stabiliteit en vaste afspraken
  • hoe taken formeel zijn verdeeld, gegroepeerd en gecoördineerd worden
  • doel= reguleren en sturen van het gedrag van de leden van de organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

6 elementen bepalen ontwerp organisatiestructuur

A
  • taakspecialisatie (in hoeverre deeltaken)
  • afdelingsvorming
  • gezagslijn
  • span of control
  • centralisatie /decentralisatie (waar ligt beslisbevoegdheid)
  • formalisatie van gedrag (hoeveel regel en voorschriften)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

taakspecialisatie

A

Frederick Winslow Taylor bedacht taakspecialisatie
Ford zette het in, 1 persoon 1 ding doen lopende band-
Taakspecialisatie zorgt dat producten goedkoper worden (opdelen in simpele handelingen) totdat negatieve punten te hoog werden (verveling, vermoeidheid, stress, slechtere kwaliteit)
- meerdere taken doen zorgde voor betere kwaliteit en tevredener werknemers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afdelingsvorming

A
  • Functionele indeling (F-indeling)
      • naar aard van de werkzaamheden (ziekenhuis)
      • naar fase in het proces (Wavin)
  • Product (P-indeling) (procter & Gamble)
  • Geografisch (G-indeling) (uitzendbureau, winkelketen)
  • Markt (M-indeling) (Microsoft)
  • Hybride indelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gezagslijn

A
  • bevoegdheid
  • principe van eenheid van bevel
  • bredere spans drukken de kosten (minder managers) maar effectiviteit daalt, manager geen tijd meer om iedereen voldoende leiding en ondersteuning te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nadelen kleine span of control

A
  • maken verticale communicatie in organisatie ingewikkelder
  • isoleren topmanagement
  • stimuleren een te strakke controle en kunnen zo autonomie werknemers belemmeren
  • duurder (meer managers)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

centralisatie /decentralisatie

A
  • als alleen topmanagers besluiten nemen dan centralisatie
  • duidelijke trend naar decentralisatie:
    • problemen sneller opgelost
    • meer mensen deel aan beslissingen
    • ervaren werknemers minder afstand tot beslissers
  • gedecentraliseerde bedrijven beter in innovatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

formalisatie van gedrag

A
  • de mate waarin de uitvoeringswijze, het tijdstip en de volgorde van bepaalde taken binnen de organisatie gestandaardiseerd is
  • sterk geformaliseerd dan expliciteit functieomschrijvingen en talloze regels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

organisatieontwerpen

A
  • eenvoudige structuur (kleine bedrijven)
  • bureaucratie (effectief zolang bekende problemen opgelost moeten worden)
  • matrixstructuur (2 bazen functionele en productmanager)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

matrixstructuur

A
  • kracht is coördinatie van complexe onderling afhankelijke activiteiten, in bureaucratie leidt complexiteit altijd tot meer formalisatie
  • het directe en frequente contact tussen specialismen maakt betere communicatie en grotere flexibiliteit mogelijk
  • met 2 gezagslijnen is men minder geneigd eigen afdeling sterk te beschermen
  • grootste nadeel is de onduidelijkheid die ontstaat, de machtsstrijd en de stress voor individuen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Minzberg, welke organisatievorm gaat onstaan afh. van omgevensfactoren

A
  • kenmerken organisatie (soort medewerkers, soort product, soort productieproces)
  • ouderdom van de organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de 7 configuraties van Minzberg

A
  1. eenvoudige structuur
  2. machineorganisatie of machinebureaucratie
  3. professionele organisatie of professionele bureaucratie (= stabiele matrix)
  4. innovatieve organisatie of ad-hocratie (matrix projectorganisatie, tijdelijke organisatie per project)
  5. gedivisonaliseerde organisatie
    later erbij:
  6. zendingsorganisatie
  7. politieke organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nieuwe ontwerpen van structuren

A
  • zelfsturende teams (vaak aanvulling op bureaucratie)
  • virtuele organisatie (uitbesteden belangrijke bedrijfsfuncties aan derden, productie, accouning, marketing) (management minder vat op onderdelen)
  • grenzeloze organisatie (platte organisatie, gebruikt 360 graden beoordeling elkaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

grenzeloze organisatie

A
  • platte organisatie
  • gebruikt 360 graden beoordeling elkaar
  • functionele afdelingen geven horizontale grenzen, vervangen door crossfunctionele teams
  • activiteiten rond processen ipv rond functies
  • specialisten laten rouleren, zo generalisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 extreme ideaaltypische modellen van organisatiestructurering

A
  • mechanische model (bureaucratie)

- organische model (lijkt op grenzeloze)

17
Q

invloedsfactoren welke organisatiestructurering bepalen

A
  • strategie
  • grootte en leeftijd van de organisatie
  • technologie
  • omgeving
18
Q
invloedsfactor strategie
(organisatiestructurering bepalen)
A
  • structuur moet strategie volgen
  • welke strategie is belangrijk:
    • innovatie (Philips, Apple) - flexibel
    • kostenminimalisatie (Aldi, Lidl) - efficientie, stabiel
    • imitatie van anderen (Samsung) (combi)
19
Q

invloedsfactor grootte en leeftijd van de organisatie

organisatiestructurering bepalen

A

> 2000 werknemers vaak mechanisch maar 500 erbij weinig extra impact
Terwijl 300 man en 500 erbij grote impact organisatie

20
Q
invloedsfactor technologie
(organisatiestructurering bepalen)
A

technologie = manier waarop organisatie input omzet in output
- wat ze onderscheidt is de mate van routine
– veel routine dan geautomatiseerde handelingen
(voorkeur mechanisch)
– weinig routine dan maatwerk (voorkeur organisch)

21
Q
invloedsfactor omgeving
(organisatiestructurering bepalen)
A
  • dynamische omgeving
  • statische omgeving
  • 3 dimensies omgeving (capaciteit, veranderlijkheid, complexiteit)
  • hoe schaarser, dynamischer en complexer de omgeving hoe organischer de structuur moet zijn.
  • hoe overvloediger, stabieler en eenvoudiger de omgeving hoe sterker voorkeur mechanische structuur
22
Q

omgevingscapaciteit

A
  • mate waarin de omgeving groeimogelijkheden biedt

- groeiende en rijke omgevingen genereren buffer voor mindere tijden

23
Q

omgevingsveranderlijkheid

A
  • de mate van instabiliteit van de omgeving
  • dynamisch en veel onvoorspelbare veranderingen dan moeilijk voorspellingen doen door management
  • informatietechnologie zorgt voor veel verandering
24
Q

omgevingscomplexiteit

A
  • de mate van heterogeniteit en concentratie an omgevingselementen
25
Q

trends in hedendaagse structuurkeuze

A
  • taakspecialisatie: balans tussen schaalvoordelen en motivatieverlies
  • afdelingsvorming: van F naar procesgeoriënteerd teamwerk
  • belang gezagslijn neemt af: meer autonomie
  • span of control: trend naar verbreding (in combi met trainingen van werknemers zodat prestatie niet terugloopt)
  • formalisatie: zoeken naar balans
26
Q

structuur en gedrag werknemers

A
  • niet iedereen floreert in de vrijheid en flexibiliteit van de organische structuur, mensen met lage opleiding vinden het fijn en duidelijk
  • nog geen verband gevonden tussen span of control en werknemersprestaties, wel zijn managers meer werktevreden bij een grotere span of control
  • decentralisatie verhoogd autonomie op werkvloer en meeste vinden dit fijn hoewel er individuele verschillen zin
27
Q

cultuur en structuurvoorkeuren werknemers

A
  • bij culturen met grote machtsafstand dan eerder accepteren mechanische structuren
28
Q

Minzberg, 5 afdelingen

A
  • strategische kop
  • middenkader
  • uitvoerenden
  • technische staf
  • ondersteunende staf