A0-A1_M11 comparative/beorderij/laat naar school Flashcards

(54 cards)

1
Q

bang

schrikken
verschrikken
verschrikkelijk

A

adj. scared, frightened
Ex: Wees maar niet bang. - Don’t be afraid.

vi. to get a scare / vt. to quench
- Niet schrikken (don’t be scared)
ex: de poes is bang. de poes shrikt.

vt. to frighten, to be frightened

adj. / adv. awful, terrible
ex: hij heeft ~ kies pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

begrafenis
begraven / begroef / begraven
graven / groef / gegraven

A

n. burial, funeral

vt. bury

vt./vi. dig

be-: 1. Making an intransitive verb into a transitive verb;
2. Used to change the direct object of a transitive verb.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

beton

A

n. concrete

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bidden

A

vt. / vi pray (to god)
vt. bid
ik bid je vaarwel. - I bid u farewel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dan groter
… veel groter dan …

A

comparative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dorp

A

n. village

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

draaien
waaien
gooien
zwaaien
groeien

A

vi. turn, rotate, spin, whirl;
de fabriek draait;
vt. turn, wind, roll, show a film, dial a phone number, play music, run program.
ex: een sigaret draaien;
Je heeft het verkeerd nummer gedraaid.

Vi. (Wind) blows

v. throw

v. wave

vi. grow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

duwen

A

vt. push

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

feliciteren
gefeliciteerd

A

vt. congratulate

n. congratulations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geloven
gelovige / gelovigen

A

vi. / vt. believe
Geloofde hij ons?
n. believer(s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gezin / gezinnen

A

n. immediate family

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heerlijk

A

adj. wonderful, delicious

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kennen

A

vt. to know
Lars kent Emma, weet je dat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klinken , klonk , geklonken

A

vi. to sound; to click glass.
het klinkt goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kwalijk

A

neem u me niet ~

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mager

A

adj. lean, poor, pitiful

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

mest
meest

A

n. dung, fertilizer

determiner: most
Dit bedrijf produceert de ~ robuuste terreinwagens ter wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

openbaar
-baar

A

adj. public
suffix: action can be performed, like “-able”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

opnieuw

A

adv. again

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

pan

A

n. pan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

resultaat

A

n. result

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

steeds
nog steeds

A

adv. always
adv. still (as before)
ex: de hond rent nog steeds achter de poes aan.

23
Q

tellen

tel

tillen

beuren

A

vt. to count
ex: ik telde het geld en stopte het in mijn zak.
vi. to matter

n. count, short period
ex: een tel later (a bit later) voelt hij de klap.

vt. lift, move furniture
ex: de atleet tillt het gewicht boven zijn hoofd.
vi. to scam, con

vt. to raise, to lift; vi. to happen

24
Q

tot

A

prep. to, up to
until

25
verbond verbinden / verbond / verbonden band
n. alliance, union v. to connect, to bandage n. bond; same as English "band" except for 乐队
26
vervoer vervoeren voeren verkeer
n. transportation: openbaar ~ - public transportation v. transport vt. to guide, to line n. traffic verkeerlichten - traffic lights
27
abonnee abonneenummer abonnement
n. subscriber n. subscriber's number (landline telephone is part of a national geographic telephone number.) n. subcription
27
as bak asbak badpak
n. ash n. container n. ashtray n. bath suit
28
big
n. piglet
29
dominee priester
n. (religion) minister, pastor n. priest
30
geit
n. goat, gait Dit is een ~. Geiten vind je niet in stad, maar wel in dorpen.
31
haan
n. cock,rooster
32
harmer
n. hammer
33
journaal
n. TV program, logbook, notebook
34
kalf
n. calf
35
lam / lammetje
n. lamb
36
stift lippenstift
n. stick n. lipstick
37
moskee
n. mosque
38
netnummer
n. area code
39
schaap / schapen
n. sheep
40
schoorsteen schoren goot gootsteen
n. chimney v. support n. gutter n. washbasin
41
veulen vullen
n. foal, young horse vt. fill
42
wol
n. wool
43
rekken, rekte, gerekt uitrekken raken aanraken
v. stretch ex: Ze rekken zich uit. Ze moeten vroeg opstaan. v. stretch out vt. hit, touch, concern niet raken - miss Dat raakt hem niet. - That doesn't concern him. v. touch, affect ex: Museumbezoekers mogen de schilderijen niet aanraken. - Museum visitors are not allowed to touch the paintings.
44
Ik heb zin in / om Heb je het naar je zin?
belangrijk zin ex: ik heb geen zin om op te staan. ik heb geen zin om te trouwen. do you like it? (zin: n. desire) Ik heb het naar mijn zin.
45
huppen
v. hop Hup eruit! Ik tel tot drie!
46
pinda
n. peanut
47
hangen / hing / gehangen
vt. / vi. hang
48
de kinderen lopen de klas in
49
de telefoon in de kamer van de slapende mensen gaat.
现在分词: infinitive + d 动名词: (het) + infinitive
50
"Met wie spreek ik?" Vraagt de stem aan de andere kant.
51
bezoek bezoeken / bezocht / bezocht
n. visit , visitors ex: Mijn broer en ik gaan weinig bij elkaar op bezoek. v. visit
52
opzij zijde
adv. aside, away opzij duwen, opzij zetten n. side Wiskunde is niet zijn sterkste zijde.
53
Ik moet ervandoor. ervan
I got to go. van het: from it ex: Dat is het aantrekkelijke ervan. That's what is so attractive about it.