B1 Unit 1 Flashcards

(92 cards)

1
Q

de administratie

A

the administration [wil je de administratie doen?]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in dienst

A

in service to a company [ik heb tien haar in dienst bij mij baas]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de landbouw

A

the farm [Hij werkt in de landbouw, hij is veel buiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ondanks

A

despite [ondaks de regen ga ik wandelen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onstaan

A

originate [de eerste,] [ de aarde is heel lang geleden onstaan.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het recht

A

the right [vrouwen hebben het recht om te werken.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uiteindelijk

A

finally [ten slotte] [Hij is in Spaanje geboren en is uiteindelijk naar Fraans verhuisd.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Weigeren

A

refuse [Als jij me iets vragen, kan it het je nooit weigeren.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de coach

A

coach [mijn coach heeft me geholpen om werk te zoeken]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

depressief

A

tegengsteld positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

enthousiast

A

Sanne is een heel enthousiaste vrouw, ze vind veel dingen leuk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de gewoonte

A

habit [Mijn gewoonte is om elke dag een koffie te drinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iets halen

A

pull/fetch [ik heb mijn rejbewijs in een keer gehaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ideaal

A

ideal [ik woon dicht bij een leuke cafe, ideaal!]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

klaarmaken

A

prepare [mijn oma maakt in de keuken iets lekker klaar.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het metaal

A

metal [is je keuken maakt van metaal?]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

opgroeien

A

grow up/raised [ik ben opgegroeid met alleen maar jongens; ik had vijf broers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verbeteren

A

improve/correct [Nahom heeft de fouten in zijn toets verbeterd.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de uitdaging

A

The challenge [Een nieuw leven beginnen in ander land is een uitdaging.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

weer

A

once more [Gisteren was ik ziek. Vandaag ben ik weer naar school geweest.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

mens

A

mankind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

weggegaan

A

left [he left me] Mij man bij me weggegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beleefd

A

polite - je moet beleefd zijn tegen oude mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het interview

A

In de krant staat een interview met de koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Het landschap
The landscape [In het Nederlandse lanschap zie je veel water
26
in het openbaar
public [Ik wil niet over mijn problemen in het openbaar]
27
Een rol spelen
to play a role [Voor een nieuwe baan speelt ervaring een belangrike rol]
28
het verzorgingshuis
Care home [Mmijn oma kan niet meer alleen wonen. Zij moet nu in een verzorgingshuis wonen.]
29
Gevlucht [vluchten]
to flee/fled [De vrouw is gevlucht uit haar land omdat er oorlog is.
30
De beslissing [nemen]
decision/to make a decision [ik neem en beslissing, ik ga een winkel beginnen.]
31
direct
De jongen is direct, hij zegt alles wat hij denkt
32
Gastvrij
Hospitable [Wij zijn heel gastvrij, iedereen is welkom.]
33
Eenzaam
Lonely [Ik heb geen familie en vrienden. Ik voel me eenzaam.]
34
De gavangenis
Prison [Krijgen mensen in de gavangenis alleen water en brood?]
35
heimwee hebben/zijn
Homesick [Ik heb heimwee. Ik wil terug naar mijn land.]
36
Lievelings
Favourite [Gin is mijn lievelings drank]
37
onafhankelijk
Independent [Alle onafhankgelijke vrouwen! Gooi je handen naar me!!!]
38
Het onderdeel
a park [niet stuk] [Werk is een onderdeel van het leven]
39
De ruimte
Space [De badkamer is te klein, er is geen ruimte voor een ligbad.]
40
Het wapen
Weapon [Ik ben bang voor de dief want hij heeft een wapen in zijn handen.]
41
De Woestijn
Desert [In de woestijn is het heel warm, maar er is geen water.]
42
Aan de slag gaan
Get to work [We stoppen met praten en gaan aan de slag]
43
contact opnemen met
to contact [Een klant heeft gebeld. Kun je met hem opnemen?]
44
deelnemen aan
to join [Ik wil graag delnemen aan een kookwedstrijd]
45
deskludig
Knowledgeable [Koen is dokter en heeft al 25 jaar ervaring. Hij is erg deskundig.
46
in verband met [i.v.m]
in connection with [I.V.M het slechte weer mag je eerder naar huis.
47
onder leiding van [o.i.v]
led by [Er is morgen een vergadering o.i.v de burgemeester].
48
stap voor stap
step by step [De kinderen leren stap voor stap koken.]
49
het talent
Het buurmeisje kan heel goed voetballen. Zij heeft talent.
50
aanraken
to touch [Je moet een hete pan niet aanraken]
51
de band [bent]
Jan speelt gitaar in een band.
52
Fluiten
Whistle [Onder de douche fluit ik vaak een liedje]
53
het gereedschap
the tools [Heb hij het gereedschap om een shcilderij op te hangen?]
54
hardlopen
to run [Ik looop twee keer per week hard in het bos]
55
het muziekinstrument
Ik vind de piano een prachtig muziekinstrument
56
het kledingstuk
Je mag maximaal drie kledingstukken in de paskamer passen.
57
het milieu
The environment [Mijn buurman denkt aan het milieu, hij rijdt geen auto]
58
Naaien
To sew [De vrouw naait een jurk voor haar dochter]
59
Oprapen
Pick up [Mijn pen valt op de grond. Ik raap hem op.]
60
Populair
Popular [Zijn baarden nog steeds populair?]
61
Snoeien
To prunce [Je moet je planted goed snoeien. Dan groeien ze beter.]
62
het avontuur
adventure -[ in de zomer slaap ik graag buiten, ik vind dat echt een avontuur.]
63
de eigenschap
quality/trait [Ik ben niet altijd aardig. Dat is een slechte eigenschap voor mij.]
64
het gedrag
Behaviour [Dat kind lacht nooit. Ik maak me zorgen over zijn gedrag.]
65
[een afspraak] nakomen
to fulfill [De werknemer komt niet op tijd, hij komt de afspraak niet na.]
66
openstaan voor
to be open to [De baas staat niet open voor de ideeen van zijn werknemers]
67
Opgeven
To give up quickly [De hardloper is heel moe maar hij geeft niet op. Hij wil winnen.
68
Stabiel
Het weer blijft de komende week stabiel, warm zomerweer.
69
toegeven [aan]
To admit [Als mijn partner iets wil, geek ik makkelijk toe.]
70
Nauwkeurig
Attention to detail - Ik heel precies werken.
71
Taalgovoelig
Language sensitive
72
De angst
Anxiety [Ik heb sociale angst. Ik ben bang dat anderen me raar vinden.]
73
Betrouwbar
Trustworthy [Luister niet naar de man, hij is niet betrouwbar.]
74
Het doel
The objective [Jan spaart veel. Het doel is een andere huis kopen].
75
Dromen [van]
To dream of [Ik droome van een baan in het buitenland.]
76
Het karakter
Character [Koen heeft hetzelfde karakter als ik. Hij praat makkelijk over zichzelf.]
77
Lastig
difficult [ik vind het lastig om nederlands te spreken.]
78
nieuwsgierig
curious/nosy/benieuwd [Wat heb je gekocht? Ik ben erg nieuwsgierig]
79
de rommel
clutter [Wil je je rommel opruimen alsjeblieft?
80
spontaan
spontaneous [Mijn zoon is erg spontaan. Hij praat makkelijk over zichzelf]
81
zich schamen [voor]
to be ashamed of [Ik schaam me voor de fouten ik maak].
82
somber
gloomy [in de winter met die donkere dagen voel ik me vaak somber]
83
de test
Mijn oma heeft problemen met zien. Ze moet een oogtest doen.
84
vertrouwen
To trust [je mag dit tegen niemand zeggen. Kan ik je vertrouwen?]
85
betrouwbaar
Trustworthy [Ja je kunt me vertrouwen. Ik ben betrouwbaar.]
86
Gierig
Selfish [Hij doet altijd wat hij willen. Ik vind hem gierig]
87
takken
the branches
88
afzagen
to saw off (af)
89
Kunt u misschien het pad vrij maken?
Can you maybe make clear the path?
90
Uw koffer staat in de weg
Your suitcase is in the way.
91
Kunt u uw koffer ergens anders zetten?
Can you put your suitcase somewhere else?
92
Afwassen
To wash plates and cup