Unit 7 Flashcards
(79 cards)
1
Q
storen
A
to disturb
2
Q
de koelkast
A
the fridge
3
Q
vuil (vuile)
A
dirty
4
Q
de kraan
A
tap
5
Q
wast af (afwassen)
A
do the dishes
6
Q
aan de linkerkant
A
on the left
7
Q
aan de rechterkant
A
on the right
8
Q
het bureau
A
the desk / werkplats
9
Q
de map [de mappen]
A
map/floorplan
10
Q
liggen/leggen
A
to lay [an object lays on top of a table]
11
Q
staat/staan
A
to stand [the plant stands by the TV]
12
Q
tussen
A
in between
13
Q
tegenover
A
opposite
14
Q
hangt
A
hang
15
Q
verboden
A
je mag niet
16
Q
roken
A
to smoke
17
Q
de helm
A
helmet
18
Q
parkeren
A
parking [car parking]
19
Q
beveiliger/ beveiligen
A
security guard / to secure
20
Q
de slang
A
the snake [also the hose pipe]
21
Q
het gevaar
A
the danger
22
Q
blussen
A
extinguish
23
Q
glad
A
slippery
24
Q
meegemaakt [meemaken]
A
experienced / experience
25
de rook
the smoke
26
waarschuwt [waarschuwen]
to warn
27
zich ziek melden
to call in sick
28
verplicht
wat je moet [obligation]
29
aanwezig
present [someone is there/present]
30
bereiken
to reach someone
31
afwezig
niet daar [not available]
32
geheim
secret
33
nadenken [over]
to think /think about
34
het loon
de salaris
35
schriftelijk
written
36
aanvragen
vragen over [to request]
37
overleggen
discussie [to discuss]
38
het verslag
the report
39
uitgepakt [uitpakken]
uitdoen [take out /unpack]
40
de reclame
the commerical/advertisement
41
de zeep
the soap
42
ruiken
wat je doet met je neus [to smell]
43
vreemd
niet normaal [strange]
44
een heleboel
heel veel [a whole lot]
45
dweilen
to mop
46
getofzuigd [stofzuigen]
to hoover
47
de operatie
the operation
48
de balie
counter/bannister
49
dun
thin
50
de spijkerbroek
the jeans
51
de liefde
love
52
vrolijk
nice/happy
53
grappig
funny
54
negatief
negative
55
lelijk [lelijke]
ugly
56
herinner me [zich herinneren]
remember
57
het geduld
patience
58
positief
positive
59
de gegevans
information/data
60
heb honger [honger hebben]
to be hungry
61
gaat over [gaan over]
refer to
62
werkloos
unemployed
63
de uitkering
benefit/payment
64
rijk/rijke
rich
65
is gewend [gewend zijn]
used to / accustomed to
66
gek [gekke]
crazy
67
het leven
life
68
de maaltijd [maaltijden]
meal
69
zoet
sweet
70
de gitaar
guitar
71
de ster [de sterren]
star/celebrity
72
knoeit [knoeien]
mess
73
stoplicht
lichts bij de zebrapad
74
grof afval
Big waste
75
een restje
leftover food
76
kledingstukken
piece of clothing
77
textielbak
textile dump
78
lapjes
fabric quarters
79
familieleden
informal