B1 Unit 5 Flashcards
(109 cards)
Afnemen
Decrease [De wind is afgenomen, het waait nu veel minder]
de arbeidsmarkt
Job market [De kansen op de arbeidsmarkt voor monteurs zijn goed. Ze kunnen direct aan de slag]
Cultuur
Ik ben gek op cultuur, Ik ga graag naar de bioscoop en museums.
Daarentegen
On the other hand [Ik verdien weinig. Mijn partner daarentegen verdient veel.]
Economisch
De economische gevolgen van corona waren groot. Veel bedrijven hadden financieele problemen]
de handel
the trade [Ali heeft een baan in de handel. Hij koopt en verkoopt tweedehands auto’s.
de horeca
Met een baan in de horeca werkt Alex vaak s’avonds en in het weekend.
de ICT
In de ICT is er veel werk. Werknemers werken overal met computers.
kampen met
[heb een probleem] Karlijn kampt met stress, het is ongelooflijk druk op haar werk.
de logistiek
De supermarkt is bijna leeg, er is een groot probleem met de logistiek.
de sector
In welke sector werk jij? In de zorg of het onderwijs?
verbinden
Hoe moet ik mijn telefoon met het internet verbinden? [to connect]
de verdeling
De verdeling van de erfenis was niet eerlijk. Ik kreeg minder dan Carlos. [distribution]
De crisis
Dit land heeft geen regering, er is een politieke crisis
daardoor
Emine is ziek. Daardoor kan ze niet gaan werken. [Because of this]
ervaren
Daan heeft in het buitenland gewoond. Hoe heeft hij dat ervaren? [experience]
de ondernemer
Als ondernemer ben je je eigen baas. Dat heeft voor en nadelen. [Entrepreneur].
het pakket
Die man heeft net een pakket van een internetwinkel bezorgd.
stijgen
De olieprijzen zijn gestegen. We batalen meer dan vorig jaar. [to go up/rise].
het tekort [aan]
In het onderwijs is er een tekort aan mannen. Er is weinig meesters. [deficit]
het transport
Mijn partner regelt het transport bij onze verhuizing. Hij gaat een vrachtwagen huren.
Gapen
Als je moe bent, dan je gapt. [to yawn]
Inpakken
Ik pak de truien in de auto. [to pack up]
Knuffelen
De kind knuffelt zijn hond [to cuddle]