B1 Unit 5 Flashcards

(109 cards)

1
Q

Afnemen

A

Decrease [De wind is afgenomen, het waait nu veel minder]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de arbeidsmarkt

A

Job market [De kansen op de arbeidsmarkt voor monteurs zijn goed. Ze kunnen direct aan de slag]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cultuur

A

Ik ben gek op cultuur, Ik ga graag naar de bioscoop en museums.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Daarentegen

A

On the other hand [Ik verdien weinig. Mijn partner daarentegen verdient veel.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Economisch

A

De economische gevolgen van corona waren groot. Veel bedrijven hadden financieele problemen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de handel

A

the trade [Ali heeft een baan in de handel. Hij koopt en verkoopt tweedehands auto’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de horeca

A

Met een baan in de horeca werkt Alex vaak s’avonds en in het weekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de ICT

A

In de ICT is er veel werk. Werknemers werken overal met computers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kampen met

A

[heb een probleem] Karlijn kampt met stress, het is ongelooflijk druk op haar werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de logistiek

A

De supermarkt is bijna leeg, er is een groot probleem met de logistiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de sector

A

In welke sector werk jij? In de zorg of het onderwijs?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verbinden

A

Hoe moet ik mijn telefoon met het internet verbinden? [to connect]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de verdeling

A

De verdeling van de erfenis was niet eerlijk. Ik kreeg minder dan Carlos. [distribution]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De crisis

A

Dit land heeft geen regering, er is een politieke crisis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

daardoor

A

Emine is ziek. Daardoor kan ze niet gaan werken. [Because of this]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ervaren

A

Daan heeft in het buitenland gewoond. Hoe heeft hij dat ervaren? [experience]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de ondernemer

A

Als ondernemer ben je je eigen baas. Dat heeft voor en nadelen. [Entrepreneur].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het pakket

A

Die man heeft net een pakket van een internetwinkel bezorgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stijgen

A

De olieprijzen zijn gestegen. We batalen meer dan vorig jaar. [to go up/rise].

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het tekort [aan]

A

In het onderwijs is er een tekort aan mannen. Er is weinig meesters. [deficit]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het transport

A

Mijn partner regelt het transport bij onze verhuizing. Hij gaat een vrachtwagen huren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Gapen

A

Als je moe bent, dan je gapt. [to yawn]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Inpakken

A

Ik pak de truien in de auto. [to pack up]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Knuffelen

A

De kind knuffelt zijn hond [to cuddle]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Masseren
De vrouw in de salon massert mee [to massage].
26
oppompen
Ik pomp de baloon op. [to pump up]
27
optreden
Wat een geweldig optreden [performance]
28
schillen
Ik schill de sinasappel [to peel]
29
tegenhouden
Ik houd de man tegen een ruzie. [hold back]
30
uitdelen
Ik deel chocolade samples uit. [to hand out]
31
uittrekken
Ik trek de nederlands curses uit. [to pull out]
32
verschonen
Ik moet de baby verschonen [to change]
33
zwaaien
Ik zwaaie naar mijn ouders [to wave]
34
Bouvendien
Wandelen is leuk en bovendien gezond! [also/moreover]
35
Daarvoor
Ik wil goed leren typen. Hoeveel leesen heb je daarvoor nodig?
36
ex-
Ondanks de scheiding zijn mijn ex-partner en ik nog altijd goede vrinden.
37
fysiek
Ik heb fysiek zwaar werk. s' Avonds heb ik vaak last van mijn rug.
38
de persoonlijkheid
Mijn dochterje heeft een rusige en lieve persoonlijkheid [personality]
39
de vaardigheid
Als je in ICT wilt werken, moeten je goede digitle vaardigheiden hebben. Je moet goed met computers kunnen werken. [the skill]
40
de vestinging
Deze schoenenwinkel heeft vestingingen in Leiden en in Den Haag. [offices/chain of stores]
41
Flexibel
Op welke dag wil je graag afspreken? Ik ben deze week flexibel.
42
Gemotiveerd zijn
Bas is gemotiveerd op zijn studie af te maken want als hij zijn diploma heeft, krijgt hig direct een baan op zijn vroegere stageplek.
43
De kandidaat
Ik weet nog niet of ik de baan krijg, want er zijn veel goede kandidaten voor deze vacature.
44
het magazijn
De woonwinkel heeft een tafel in de winkel en vijf in het magazijn. [warehouse]
45
overtuigen [van]
Ik ben bang voor water. Dus je kunt me niet overtuigen om mee te gaan naar het zwembad. [to convince of]
46
toevoegen
De kok voegt zout aan de soep to. Zo krijgt de soep meer zak. [to add to]
47
voorkomen
Regenachtig weer komt aak voor in Engeland [comes from]
48
zo'n
onze bruiloft was zo'n prachtige dag. [sun]
49
aannemen
To take (on) de werkgever heeft de kandidaat meteen aangenomen. Hij mag de volgende week beginnen.
50
daarmee
With that - Bij de receptie hangt een sleutel. Daarmee heb je toegang tot het magazijn.
51
Dat houdt in (dat)
that would mean - Voor die baan moet je er representatief uitzien. Dat houdt in: er netjes uitzien en de juiste kleding dragen.
52
Degene (degenen)
The one/those - De officiële eigenaar van het huis is degene die het koopcontract heeft ondertekend.
53
Een... indruk maken op
To make an impression - Ik wil een goede indruk maken op de ouders van mijn nieuwe vrind. Daarom heb ik lekker eten voor hen gekookt.
54
Gelden voor
Apply to: De waarschuwing voor zeer harde wind geldt alleen voor de noordelijke provincies.
55
Knikken
To nod - De oude man kan niet meer praten, maar knikt als je vraagt of hij koffie wil.
56
Overkomen
To come across as - Ik ken Alex niet goed, maar hij komt aardig over.
57
Aankijken
To look at: Als ik de jongen aankijk, zie ik twee bruine ogen.
58
Eng
Scary: Zora vindt het eng om s'nachts alleen over straat te lopen.
59
Mopperen
Complain: Mijn man moppert al de hele dag over de harde muziek van de buren.
60
Onderbreken
To interrupt: We onderbreken de vergardering voor een korte pauze.
61
de organisatie
The organisation: Hij werkt als arts oor het Rode Kruis. Deze organisatie geeft hulp in veel landen.
62
de toon
Tone: Als mijn zus geÏrriteerd is, verandert de toon van haar stem.
63
het uiterlijk
Appearance: Daan vindt zijn uiterlijk belangrijk, dus hij gaat regelmatig naar de kapper.
64
verlegen
Shy: Yusuf durft niet met nieuwe mensen te praten, omdat hij verlegen is.
65
vermijden
Avoid: Felix is bang voor honden, dus hij vermijdt plekken met veel honden.
66
Voorspellen
To predict: In het weerbericht wordt het weer voor morgen voorspeld.
67
Zenuwachtig
Nervous: Olga heeft goed geoefend voor haar concert, maar ze is een toch zenuwachtig.
68
Arbeid
Labour - synoniem van werk
69
Bapaalde tijd
Fixed-term (3 month, one year)
70
onbepaaldetijd
Permanent - Als je voor twee jaar de hetzelfde baan werken, dan krijg je een onbepaaldetijd contract.
71
CAO: Collectieve arbeids overeenkomst
Collective work agreement
72
Vakbondoverheid
Unions
73
onderhandelen
To negotiate: Ik onderhandel mijn loon want ik heb meer verantwoordelijkheden.
74
Doorzetten/doorzetter
To continue/ fighter/ go-getter.
75
Stijgen
Rise
76
Dalen
Fall
77
Toenemen
To increase
78
Afnemen
Decrease
79
Zakken
Pockets
80
Groeien
To grow
81
Omlaag gaan
Going down
82
Omhoog gaan
Go up
83
De verkoop is tegenomen met 20%
Sales have increased by 20%
84
De verkoop is gestegen van 20% naar 30%
Sales have increased from 20% to 30%
85
Sterk - Het aantel bezoekers neemt sterk toe tussen 07:00-08:00
Strong - The number of visitors increases sharply between 7am and 8am
86
Licht - Het aantel bezoekers neemt licht toe tussen 09:00-10:00
Light - The number of visitors increases slightly between 09:00 and 10:00
87
Gestaag
Steadily
88
In rap/snel tempo
In rapid / fast pace
89
Dramatisch snel
Dramatically fast
90
Stabiel blijven - Het aantal blijft stabiel tussen 11:00-13:00
Stay Stable - The number will stay steady between 11:00 am - 1:00 pm
91
Stagneren
Stagnate
92
Stagnatie
Stagnation
93
Verdubbelen
Doubled
94
Correlatie er is een correlatie tussen A en B
Correlation
95
Correleren
Correlate
96
Het verband
The connection
97
Diepte en hoogtepunten
Top and bottoms
98
Dieptepunt
All time low
99
Pieken en dalen
Peaks and valleys
100
Pieken
Peaks
101
Hoogtepunt - De drukte bereikt een hoogtepunt om 8 uur 's ochtends
Peak - The crowds peak at 8am
102
De bodem bereiken
Getting to the bottom
103
Door het dak gaan - De cijfers gaan door het dak om 8 uur 's ochtends.
Going through the roof - The numbers will go through the roof at 8am.
104
Stijgende lijn
Rising
105
Een groieperiode / periode van groie
A growth period/period of growth
106
Achteruitgaan/verslechteren
Deteriorate
107
vermeerderen
Multiply
108
Vooruitgaan
Moving forward
109
Misselijk
Nauseous - ik voel me misselijk.