Unit 8 Flashcards
(54 cards)
1
Q
Enz [enzovoort]
A
Etc
2
Q
de volwassene / de volwassenen
A
the adult/the adults
3
Q
gesheiden [schiden]
A
divorced
4
Q
de eigenaar
A
the owner
5
Q
de toestemming
A
the permission
6
Q
de woning
A
the building [gebouw]
7
Q
binnen
A
tegestelling van buiten [inside]
8
Q
de stoep
A
plaats waar je loopt [pavement]
9
Q
los
A
broken/loose
10
Q
het afval
A
garbage
11
Q
stinkt [stinken]
A
smells
12
Q
stom
A
stupid [niet knap]
13
Q
de brug
A
the bridge
14
Q
de richting
A
the direction
15
Q
het plein
A
leidesplein [square]
16
Q
identiteitsbewijs
A
identification
17
Q
de boom [de boomen]
A
the trees
18
Q
om de hoek
A
around the corner
19
Q
trots [op] ik ben trots op je
A
to be proud of
20
Q
de grond
A
floor [vloer]
21
Q
gemerkt [merken]
A
noticed [ik even merk niet/didn’t event notice!]
22
Q
de grap
A
the joke
23
Q
de kopie
A
the copy
24
Q
pasfoto
A
small photo
25
lekte [lekken]
to leak
26
de stroom
the current [electricity]
27
het gas
the gas
28
het beestje [de beestjes]
the insects
29
de storing
the malfunction
30
monteur
mechanic
31
de steen
brick [wat de gebouw van maakt]
32
de ruit
raam [window]
33
de schuld [de schulden]
the debt [s]
34
de keuze
the choice
35
eergisteren
the day before yesterday [tegestelling van overmorgen]
36
komt langs [langskomen]
to stay for a little while, not for long. Stay to fix something, stay for a cup of tea etc.
37
de storm
the storm
38
plotseling
suddenly
39
de tak
the branch
40
het plakband
the tape
41
de politie
the police
42
de politieagent
the police officer
43
zet in [zitten in]
object is in something - de sleutels zit in de tas
44
de portemonnee
the purse
45
de dief
the thief
46
de rits /de ristjes
the zip/the zips
47
trok aan [trekken aan]
to pull
48
vechten
to fight
49
herkennen
to recognise
50
de paraplu
the umbrella
51
niet/geen meer
not any more
52
gewond
wounded
53
het bloed
blood
54
zeer pijn
a lot of pain
