B1 Unit 3 Flashcards

(159 cards)

1
Q

De container

A

Container [Hij doet de tuinafval in de groencontainer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Digitaal

A

Je moet het formulier digitaal invullen dus niet op papier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De getuige

A

Witness [Een getuige heeft gezien hoe de dief de winkel uit rende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gezamenlijk

A

together/united [Wij kiezen gezamenlijk een datum voor het uitje. We moet het samen eens zijn.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De kruiwagen

A

Wheel barrow [Hij heeft zand met de kruiwagen naar de tuin gebracht.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De mededeling

A

Announcement/Communication [ Er is nog een mededeling; het afval wordt om acht uur opgehald.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op de hoogte zign

A

Up to date: Ben je al op de hoogte van het laatste nieuws?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

brengen van

A

bring from

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het slachtoffer

A

Victim [Er is een ongeluk gebeurd. Het slachtoffer is naar het ziekenhuis gebracht.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De bijeenkomst

A

meeting/reunion [Tijdens de bijeenkomst praten we over een nieuwe speeltuin.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het blad / de balderen

A

leaves [In de herfst vallen de balderen van de bomen.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Communiceren

A

Communicate [Op je werk moet je goed communiceren. Je vertelt wat je doet en je vraagt dingen die je niet brgrijpt.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eigenlijk

A

actually [Ik ken je nog, hoe heet je eigenlijk]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geschikt

A

Suitable [Dit lesboek is geschikt voor beginners]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inbreken

A

To break in [Er is bij ons ingebroken. Onze laptops zijn gestolen]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de lantaarnpaal

A

Lampost [Deze lantaarnpaal is kapot, dus de weg is heel donker.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

meedoen

A

join/take part [We gaan een spelletje spelen. Will je meedoen?]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

nuttig

A

Useful/Helpful Een mobiele telefoon is altijd nuttig. Je kunt bellen, informatie zoeken en hij heeft zelfs een zaklamp]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ongerust

A

Worried/anxious [Het is al laat, mijn dochter is niet thuis. Ik ben ongerust.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de overkant

A

other side [Aan deze kant van de straat is geen plaats. Mijn auto staat aan de overkant.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Zomaar

A

for no reason/ just like that [Waarom kom je langs? Zomaar, zonder reden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De agenda

A

The agenda [Dit wordt een lange veradering! We hebben een volle agenda.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De commissie

A

The commision/commitee [Een bewonderscommissie onderzoekt de ongelukken in de wijk]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Zich inzetten (voor)

A

Committed to [De buurman zet zich in voor de buurt. Hij rapareert fietsen voor de buren.]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
De notulen
Minutes of a meeting [De bewoners bespreken de notulen van de vorige vergadering.]
26
De rongvraag
AOB [De bewoner wil nog iets bespreken bij de rondvraag]
27
Schoonhouden
To keep clean [Ik houd de gang in de flat schoon. Ik dweil twee keer per week]
28
Vooraf
In advance [Ik heb de filmkaartjes vooraf opgehaald bij de bioscoop]
29
De voorzitter
Chair (chair of the meeting) [De voorzitter opent de bewonersvergadering]
30
De woningscorporatie
De bewoners huren deze woning van een woning corporatie.
31
Het appartement
Ons appartement is op de vijfde verdieping van de flat
32
Beried zijn om
Be willing to [Mijn broer is bereid om me te helpen.]
33
In de loop van
During [In de loop van de week, op woensdag of donderdag gaat het sneeuwen.]
34
Nauwelijks
Barely [Ik heb ontzettende honger. Ik heb vandaag nauwelijks gegeten.
35
Overnemen
To take over [Onze docent is ziek, dus een andere docent neemt de les over]
36
het tijdstip
The time[Alex stapt elke dag op hetzelfde tijdstip op zijn fiets: om 8:00 uur]
37
Voor de zekerheid
To be sure [Het gaat misschien regenen, dus ik neem voor de zekerheid een paraplus mee.]
38
Waarderen
To appreciate [Ik waardeer jullie hulp! Ik vind het echt heel fijn!]
39
aandoen
To turn on/put on [Het is donker dus ik doe een lamp aan.]
40
aanvullen
To fill in/replenish [Het zout is bijna op. Ik koop meer zout en ik vul het aan.]
41
Het alarm
The alarm [Ons huis heeft een alarm. We horen het als er iemand inbreekt.
42
Mijn best doen
I do my best [Ik wil de toets maken, Ik doe mijn best!
43
Zich druk maken (om)
To be worried about. Ik maak me druk om mijn zoontje. Ik ben bang dat hij ziek wordt.
44
Fit
Jasmin is al twee weken ziek. Ze is nog steeds niet fit.
45
Het komt [niet] uit
It [doesn't] work. Aster wil op donderdag met mij afspreken, maar dan werk ik. Het komt niet uit.
46
Logeren
To stay: kinderen logeren bij vrienden van ons. Ze blijven daar een nachtje slapen.
47
Net (zo)als
Like: Julans vader is dokter. Julan wil dokter worden, net als zijn vader.
48
Nogal
Quite: In deze kamer past geen grote bank. De kamer is nogal klein.
49
Een praatje maken (met)
Make conversation with/ to chat to:Karlijn maakt graag een praatje met de kapper, terwijl de kapper haar haar knipt.
50
Trouwens
Besides: Trouwens ik moet je nog iets vragen. Ik was het bijna vergeten.
51
Zich verzamelen
To gather [Op het veld heeft een groep zich verzameld, die zegt daar alleen te zijn voor koffie en een vreedzaam protest. ]
52
De industrie
Bij de haven van Rotterdam is veel industrie en dus veel werk.
53
Het graan
De bakker gebruikt voor zijn brood verschillende granen.
54
De kust
Wij gaan graag op vakantie aan de Nederlandse kust.
55
Het platteland
Country side [Ik woon liever op het platteland dan in een drukke stad]
56
schaatsen
To skate [Het ijs op het meer is genoeg. We kunnen schaatsen!]
57
tropisch
Marisol komt uit een tropisch land. Daroom houdt ze van warm weer.
58
de vervuiling
pollution [Door de vervuiling an het water gaan veel vissen dood.]
59
Vrijstaand
Freestanding [Rond het vrijstaande huis van mijn oom ligt een prachtige tuin].
60
af en toe
now & then [Sanna gaat af en toe naar de bioscoop, maar Olga gaat elke week.]
61
het gebied
Area: [woon jij in een gebied met veel mensen?]
62
de heuvel
Hills [ In Nederland heb je geen bergen, maar well een paar heuvels.]
63
De jeugd
Youth [In mijn jeugd was ik vaak bij mijn grootouders]
64
Het klimaat
Houd jij van het Nederland klimaat? Van de regen en de zachte winters?
65
aan de rand
On the edge[Wij hebben een huis aan de rand van het bos.]
66
Het terrein
Vanmiddag gaat Carlos voetballen op het sportterrein.
67
Verbouwen
Plant/grow your own [Ik verbouw in mijn tuin veel soorten groenten]
68
Vlak
Flat [Nederland is vlak. Alleen in het zuiden zijn er wat heuvels.]
69
Vochtig
Humid/damp [Aster maakt de tafel schoon met een vochtige doek.]
70
Zweten
Ik zweet erg, als ik hard fiets.
71
het dekbed
duvet
72
elektrisch
Electronic
73
de kaars
candles
74
de kachel
fireplace
75
katoen
cotton
76
de kar
Trolley/mini wagon
77
de kelder
the cellar [wijn kelder]
78
kunststof
plastic
79
de mand
basket
80
de put
the well
81
het fototoestel
camera
82
besparen
to save time [Fietsen gaat sneller dan lopen. Je bespaart tijd]
83
Eenvoudig
Makkelijk/easy [Een kast repareren is eenvoudig. Dat kan ik zelf thuis doen.]
84
ergens anders
Somewhere else [Simon is niet thuis. Hij is ergens anders.]
85
ingewikkeld
complicated [Wat een ingewikkelde vag! Ik weet het antwoord echt niet.]
86
logisch
Het is logisch dat je het koud hebt. Het vriest buiten tien graden.
87
Mengen
Mix [Als je groene verf wilt, moet je gele en blauwe verf mengen]
88
Rollen
To roll [De voetbol rolt het doel in.]
89
Uitgeven
To spend [Ik heb EUR 10 bij me, dus ik kan maar EUR 10 uitgeven.
90
Achteraan.
At the back [Het toilet is helemaal achteraan in de gang.]
91
De emmer
Bucket [Voor het dweilen doe ik eerst water in de emmer].
92
Het valt mee | Meevaller [better than]
It's ok [Het ziet er moeilijk uit, maar het valt mee. Het is best makkelijk]
93
in ieder geval
anyway [We kunnen vandaag niet veel doen, maar we doen in ieder geval boodschappen.]
94
Mislukken
Fail/go wrong [Mijn taart is mislukt. Hij smaakt vreselijk!]
95
opknappen
Mooie maken/ Refurbish [We knappen deze kamer op: een nieuwe vloer en nieuwe gordijnen]
96
schuren
To sand [Je moet de plank eerst schuren, voordat je hem kunt verven.]
97
de stekker
plug [Aan dit elektriche apparaat zit een grote stekker.]
98
het stopcontact
The socket [Ik wil gaan stofzuigen. Waar zit het stopcontact? ]
99
twijfelen
Doubt [Zal ik wel of niet een nieuwe telefoon kopen? Ik twijfel nog.]
100
De volgorde
Order/sequence [De woorden in een woordenboek staan op alfabetische volgorde.]
101
Verwijderen
To delete [Ik heb de e-mail van mijn computer verwijderd, dus ik heb hem niet meer]
102
Beseffen
To realise [Ik beserf dat ik ouder word. Ik heb een bril nodig om te lezen.]
103
Het biljet
Bill as in money note [Ik heb een biljet van EUR50 in mijn portomonnee]
104
De erfenis
Inheritance [De familieleden krijgen allemaal een deel van de erfenis.]
105
De gebeurtenis
occasion/incident [De geboorte van een kind is een bijzondere gebeurtenis.]
106
(geld) opnemen
Ik heb EUR 100 opgenomen bij de geldautomaat
107
de gracht
In de zomer varen veel boten op de grachten in Amsterdam
108
inmiddels
In the meantime [Ik volg een cursus en inmiddels spreek ik goed Nederlands.]
109
overvallen
Attack/rob [Twee mannen met wappens hebben de bank overvallen.]
110
balan [van]
To be fed up with [Ahmet heeft zijn rijexamen niet gehaald. Hij baalt ontzettend!]
111
Het bureau
The office [Els werkt op een politiebureau]
112
De envelop
De belastingdienst verstuurt brieven in een blauwe envelop.
113
geld overmaken
To transfer money [Het geld kunt u overmaken naar dit rekeningnummer]
114
goedkomen
It's going to be ok [Maak je geen zorgen. Alles komt goed.]
115
hartstikke
Lots/enorm [Ik ben op hartstikke blij met mijn nieuwe fiets.
116
Noteren
Record/make a note of [U kunt op dit formulier uw gegevans noteren. ]
117
kwijtraken
Lose [Ik ben mijn handschonen in de trein kwijtgeraakt.]
118
pech hebben
bad luck/misfortune [Tim heeft pech vandaag. Hij heeft de bus en de trein gemist en zijn koffie is op de grond gevallen.]
119
zich schuldig voelen
To feel guilty [Ik voel me schuldig als ik een fout maak op mijn werk.]
120
de rente
interest on a loan [Je moet rente betalen als je geld leent.]
121
verbaasd
Surprised/astonished [Ik ben verbassd dat het al zo laat is. We moeten snel naar huis.]
122
Goede doelen
Charities [Ik geef elke maand aan een goede doelen.]
123
Liefdadigheid
charity
124
gul
generous [mijn oma is een gulle vrouw.]
125
gierig
not generous [jij bent gierig.]
126
Belasten
tax [heb je last van de buren?]
127
toe nemen
to increase [wel nemen een kanse van buien toe.]
128
De vorst
frost
129
De actie
Sale [aanbieding] [De supermarkt heeft een leuke actie! Je kunt sparen voor pannen.]
130
inzamelen
To collect [Emma zamelt geld in voor de Dierenbescherming.]
131
Het lot [de loten]
Lottery ticket [Ik koop ag en toe een lot voor de loterij, maar ik wik nooit iets.]
132
De bruid
De bruid draagt een prachtige witte jurk.
133
De bruidegom
De bruidegom draagt een grijs pak met een groene stropdas.
134
De bruiloft
Marisol en Carlos gaan trouwen! Volgend jaar is de bruiloft.
135
Contant
Cash [Wilt u pinnen of contant betalen?]
136
trakteren op
to treat [Naima trakteert haar beste vrienden op een ijsje]
137
het zakgeld
Pocket money [De zoon van Nina een Felix krijgt elke week een euro zakgeld.]
138
Luie
Lazy [Wat zou je doen als een luie collega vroeg om zijn werk te doen]
139
bevestigen
Confirm/verify [Bevestig je betaling door op OK te drukken.]
140
Contactloos
Bij contactloos pinnen raak je het pinapparaat niet aan.
141
het IBAN
Maak het bedrag over naar dit IBAN: NL09
142
Het saldo
Bank balance [Als mijn saldo laag is, moet ik een tijdje minder geld uitgeven.]
143
De toegang
Access [Alleen bankmedewerkers hebben toegang tot de geldkluis]
144
Verdacht
Suspicious [Verdachte e-mails moet je niet vertrouwen en gelijk verwijderen.]
145
het verzoek
Request [Ik heb een verzoek: willen jullie geen harde muziek draaien?
146
Verlopen
Mijn paspoort verloopt op 1 juli. Ik moet een nieuw paspoort aanvragen.]
147
Zoal gewoonlijk
As usual [Koen gaat zoals gewoonlijk weer met de bus naar zijn werk].
148
Aanraden
Als je lekker wilt eten, raad ik dit italiaanse restaurant aan. [to recommend]
149
Beperkt
U kunt een beperkt aantal kaartjes reserveren: maximaal vijf. [limited]
150
Blokkeren
Eduard kan mij geen berichten meer sturen, want ik heb zijn telefoonnummer geblokkeerd.
151
dwingen [om te]
Marisol wil niet naar de dokter, maar haar dochter dwingt haar om te gaan. [to force]
152
inloggen
Log in op onze website en geef daar uw nieuwe adres door.
153
Klikken (op)
Klik op de knop afspelen om naar het filmpje te kijken.
154
namens
De docent stuurt namens de groep een kaart naar de zieke cursist [on behalf of]
155
opgelucht
Carlos is opgelucht omdat de operatie van zijn zoon goed is gedaan [relieved]
156
het overzicht
In dit overzicht staan alle nieuwe woorden van de les [summary]
157
per ongeluk
Ik heb per ongeluk vitamine B gekocht in plaats van vitamine D [accidently]
158
de service
Deze bank helpt me bij al mijn vragen. Ze hebben een geweldige service!
159
uitzoeken
Ahmet zoekt uit wanneer zijn volgende dienst begint. [find out]