C12 waarnemen Flashcards

(154 cards)

1
Q

sense

A

een systeem dat gegevens van buiten het zenuwstelsel vertaalt naar neurale activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sensations

A

ruwe informatie van de zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

perception

A

het proces waarbij mensen rauwe sensaties uit de omgeving halen en ze betekenis geven met behulp van kennis, ervaring en begrip van de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

accessory structures

A

structuren, zoals het buitenste deel van het oor, die een stimulus wijzigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

transduction

A

het proces van het omzetten van inkomende fysieke energie in neurale activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

neural receptors

A

kleine ontvangers die info oppikken en doorgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sensory adaptation

A

verminderde responsiviteit op een onveranderlijke stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

encoding

A

proces waarbij info wordt omgezet in een andere vorm zodat het makkelijk kan worden opgeslagen, verwerkt of verzonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

specific energy doctrine

A

het type sensatie dat je ervaart hangt af van welke zenuw wordt gestimuleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

absolute threshold

A

de minimale hoeveelheid stimulusenergie die 50% van de tijd kan worden gedetecteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

noise

A

het spontane willekeurige afvuren van zenuwcellen dat optreedt omdat het zenuwstelsel altijd actief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

response bias (response aritenon)

A

de interne regel die een persoon gebruikt om te beslissen af hij al dan niet een stimulus meldt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

signal detection theory

A

een wiskundig model van wat iemands rapport van een bijna oude stimulus bepaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

sensitivity

A

het vermogen om een stimulus te detecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

weberis law

A

een wet die stelt dat het kleinste detecteerbare verschil in stimulusenergie (slechts merkbaar verschil) een constante fractie is van de intensiteit van de stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

just noticeable difference

A

het kleinste detecteerbare verschil in stimulusenergie. ook wel verschildrempel genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wavelength

A

de afstand tussen pieken in een golf van licht of geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

frequency

A

het aantal volledige golven, of cycli, dat een bepaald punt per tijdseenheid passeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

amplitude

A

de afstand tussen de piek en de basislijn van een golf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

light intensity

A

een fysieke dimensie van lichtgolven die verwijst naar hoeveel energie het licht bevat en die onze ervaring van de helderheid ervan bepaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

light wavelength

A

een fysieke dimensie van lichtgolven die verwijst naar hun lengte en die sensatie van verschillende kleuren produceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cornea

A

de gebogen, transparante, beschermende laag waardoor lichtstralen het oog binnenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

pupil

A

een opening in het oog net achter het hoornvlies waar licht doorheen gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

iris

A

het deel van het oog dat het zijn kleur geeft en de hoeveelheid licht aanpast die het binnenkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
lens
het deel van het oog direct achter de pupil
26
retina
het oppervlak aan de achterkant van het oog waarop de lens lichtstralen richt
27
ocular accommodation
het vermogen van de lens om zijn vorm te veranderen en lichtstralen te buigen, zodat objecten scherp staan
28
photoreceptors
gespecialiseerde cellen in het netvlies die lichtenergie omzetten in neurale activiteit
29
rods
fotoreceptoren in het netvlies die zelfs bij dim licht zicht mogelijk maken, maar die kleuren niet kunnen onderschieden
30
cones
fotoreceptoren in het netvlies die minder lichtgevoelig zijn dan staafjes, maar die kleuren kunnen onderscheiden
31
dark adaptation
het toenemende vermogen om in het donker te zien naarmate de tijd verstrijkt
32
fovea
een gebied in het midden van het netvlies
33
optic nerve
een bundel vezels die visuele informatie naar de hersenen draagt
34
blind spot
het punt waarop de oogzenuw de oogbol verlaat
35
feature detectors
cellen in de hersenschors die reageren op een specifiek kenmerk van een object
36
hue
de essentiele kleur bepaald door de dominante golflengte van het licht
37
color saturation
de zuiverheid van een kleur
38
brightness
de totale intensiteit van de golflengten die licht oplichten
39
trichromatic theory
een theorie van kleurenzicht waarin staat dat informatie uit drie soorten visuele elementen worden gecombineerd om het gevoel van kleur te produceren
40
opponent-process theory
een theorie van kleurenvisie waarin staat dat de visuele elementen die gevoelig zijn voor kleur zijn gegroepeerd in rood-groen, blauw-geel en zwart-wit paren
41
sound
een repetitieve fluctuatie in de druk van een medium zoals lucht
42
loudness
een psychologische dimensie van geluid bepaald door de amplitude van een geluidsgolf
43
pitch
hoe hoog of laag een toon klinkt; toonhoogte hangt af van de frequentie van een geluidsgolf
44
timbre
de kwaliteit van een geluid dat het identificeert
45
pinna
het verfrommelde deel van het buiten oor dat geluidsgolven verzamelt
46
middle ear
het deel van het oor dat de hamer, het aambeeld en de stijgberem bevat, die geluid van het trommelvlies naar het ovale venster overbrengen
47
tympanic membrane
een strak uitgerekt membraan in het middenoor dat trillingen genereert die overeenkomen met de geluidsgolven die het raken
48
cochlea
een met vloeistof gevulde spiraalstructuur in het binnen oor waarin auditieve transductie plaatsvindt
49
basilar membrane
de vloer van het met vloeistof gevuld kanaal dat door het slakkenhuis loopt
50
acoustic nerve
de bundel axonen die berichten van de haarcellen van het slakkenhuis naar de hersenen draagt
51
place theory
een theorie van horen die stelt dat haarcellen op een bepaalde plaats op het basilaire membraan het meest reageren op een bepaalde frequentie van geluid
52
volley theory (frequency-matching)
een theorie van horen die stelt dat de vuursnelheid van een akoestische zenuw overeenkomt met de frequentie van een geluidsgolf.
53
olfactory perception (sense of smell)
de zintuig dat chemicalien detecteert die in de lucht aanwezig zijn. ook wel ol-factie genoemd
54
taste perception (gustatory)
het gevoel dat chemicalien in oplossing detecteert die in contact komen met receptoren in de mond.
55
olfactory bulb
een hersenstructuur die berichten ontvangt over geur
56
pheromones
chemicalien die door het ene wezen worden afgegeven en door het andere worden gedetecteerd, waardoor het gedrag of de fysiologie van de tweede wezen wordt gevormd
57
papillae
structuren in de mond waarop smaakpapillen zijn gegroepeerd
58
cutaneous senses (somatosensory systems)
zintuigen, waaronder aanraking, temperatuur , pijn en kinesthetische waarneming die door het hele lichaam worden verspreid
59
gate control theory of pain
een theorie suggereert de aanwezigheid van een "poort" in het ruggenmerg die de doorgang van pijnimpulsen naar de hersenen toestaat of blokkeert
60
analgesia
vermindering van het gevoel van pijn in de aanwezigheid van een normaal pijnlijke stimulus
61
proprioception
de zintuigelijke processen die ons vertellen over de locatie van onze lichaamsdelen en wat elk doet
62
kinesthetic perception
proprioceptieve zin die ons vertelt waar de delen van het lichaam zijn ten opzichte van elkaar
63
proprioceptors
neurale receptoren die informatie geven over beweging en lichaamspositie
64
sense of equilibrium (vestibular)
het proprioceptieve zintuig dat informatie geeft over de positie van het hoofd en zijn bewegingen
65
ground
het contourloze deel van het gezichtsveld; de achtergrond
66
figure
het deel van het gezichtsveld dat betekenis heeft
67
figure ground discrimination
het vermogen om visuele scene zo te organiseren dat deze betekenisvolle figuren bevat die zich tegen een minder relevante grond bevinden
68
depth perception
perceptie van afstand, waardoor we de wereld in drie dimensies kunnen ervaren
69
motion parallax
een dieptepunt waarbij een verschil in de schijnbare bewegingssnelheid van verschillende objecten informatie geeft over de relatieve afstand van die objecten
70
eye convergence
een diepteaanwijzing die ontstaat wanneer de ogen draaien om het beeld van een object op elk netvlies te projecteren
71
retinal disparity
een dieptecue gebaseerd op het verschil tussen de retinale beelden die door elk oog worden ontvangen
72
looming
een bewegingscue waarbij snelle uitbreiding in de grootte van een afbeelding de beschikbare ruimte op het netvlies vult
73
stroboscopic illusion
een illusie van bewegingen die ontstaat wanneer we iets andere beelden zien of licht verplaatsen lichten snel achter elkaar flitsen
74
perceptual constancy
de perceptie dat objecten dezelfde grootte, vorm, kleur en anderen eigenschappen behouden ondanks veranderingen in hun netvliesbeeld
75
top-down processing
aspecten van herkenning geleid door cognitieve processen op een hoger niveau en door psychologische factoren zoals verwachtingen
76
bottom-up processing
aspecten van herkenning die eerst afhankelijk zijn van informatie over stimulus die vanuit de sensorische systemen naar de hersenen komen
77
attention
het proces van het sturen en concentreren van bepaalde psychologische middel om perceptie, prestaties en mentale ervaring te verbeteren
78
een systeem dat gegevens van buiten het zenuwstelsel vertaalt naar neurale activiteit
sense
79
ruwe informatie van de zintuigen
sensations
80
het proces waarbij mensen rauwe sensaties uit de omgeving halen en ze betekenis geven met behulp van kennis, ervaring en begrip van de wereld
perception
81
structuren, zoals het buitenste deel van het oor, die een stimulus wijzigen
accessory structures
82
het proces van het omzetten van inkomende fysieke energie in neurale activiteit
transduction
83
cellen die gespecialiseerd zzijn om bepaalde soorten energie te decreteren en om te zetten in neurale activiteit
neural receptors
84
verminderde responsiviteit op een onveranderlijke stimulus
sensory adaptation
85
vertaling van de fysieke eigenschappen van een stimulus in een specifiek patroon van neurale activiteit
encoding
86
de ontdekking dat stimulatie van een bepaalde zintuigelijke zenuw codes biedt voor dat zintuig, ongeacht hoe de stimulatie plaatsvindt
specific energy doctrine
87
de minimale hoeveelheid stimulusenergie die 50% van de tijd kan worden gedetecteerd
absolute threshold
88
het spontane willekeurige afvuren van zenuwcellen dat optreedt omdat het zenuwstelsel altijd actief is
noise
89
de interne regel die een persoon gebruikt om te beslissen af hij al dan niet een stimulus meldt
response bias (response aritenon)
90
een wiskundig model van wat iemands rapport van een bijna oude stimulus bepaalt
signal detection theory
91
het vermogen om een stimulus te detecteren
sensitivity
92
een wet die stelt dat het kleinste detecteerbare verschil in stimulusenergie (slechts merkbaar verschil) een constante fractie is van de intensiteit van de stimulus
weberis law
93
het kleinste detecteerbare verschil in stimulusenergie. ook wel verschildrempel genoemd
just noticeable difference
94
de afstand tussen pieken in een golf van licht of geluid
wavelength
95
het aantal volledige golven, of cycli, dat een bepaald punt per tijdseenheid passeert
frequency
96
de afstand tussen de piek en de basislijn van een golf
amplitude
97
een fysieke dimensie van lichtgolven die verwijst naar hoeveel energie het licht bevat en die onze ervaring van de helderheid ervan bepaalt
light intensity
98
een fysieke dimensie van lichtgolven die verwijst naar hun lengte en die sensatie van verschillende kleuren produceert
light wavelength
99
de gebogen, transparante, beschermende laag waardoor lichtstralen het oog binnenkomen
cornea
100
een opening in het oog net achter het hoornvlies waar licht doorheen gaat
pupil
101
het deel van het oog dat het zijn kleur geeft en de hoeveelheid licht aanpast die het binnenkomt
iris
102
het deel van het oog direct achter de pupil
lens
103
het oppervlak aan de achterkant van het oog waarop de lens lichtstralen richt
retina
104
het vermogen van de lens om zijn vorm te veranderen en lichtstralen te buigen, zodat objecten scherp staan
ocular accommodation
105
gespecialiseerde cellen in het netvlies die lichtenergie omzetten in neurale activiteit
photoreceptors
106
fotoreceptoren in het netvlies die zelfs bij dim licht zicht mogelijk maken, maar die kleuren niet kunnen onderschieden
rods
107
fotoreceptoren in het netvlies die minder lichtgevoelig zijn dan staafjes, maar die kleuren kunnen onderscheiden
cones
108
het toenemende vermogen om in het donker te zien naarmate de tijd verstrijkt
dark adaptation
109
een gebied in het midden van het netvlies
fovea
110
een bundel vezels die visuele informatie naar de hersenen draagt
optic nerve
111
het punt waarop de oogzenuw de oogbol verlaat
blind spot
112
cellen in de hersenschors die reageren op een specifiek kenmerk van een object
feature detectors
113
de essentiele kleur bepaald door de dominante golflengte van het licht
hue
114
de zuiverheid van een kleur
color saturation
115
de totale intensiteit van de golflengten die licht oplichten
brightness
116
een theorie van kleurenzicht waarin staat dat informatie uit drie soorten visuele elementen worden gecombineerd om het gevoel van kleur te produceren
trichromatic theory
117
een theorie van kleurenvisie waarin staat dat de visuele elementen die gevoelig zijn voor kleur zijn gegroepeerd in rood-groen, blauw-geel en zwart-wit paren
opponent-process theory
118
een repetitieve fluctuatie in de druk van een medium zoals lucht
sound
119
een psychologische dimensie van geluid bepaald door de amplitude van een geluidsgolf
loudness
120
hoe hoog of laag een toon klinkt; toonhoogte hangt af van de frequentie van een geluidsgolf
pitch
121
de kwaliteit van een geluid dat het identificeert
timbre
122
het verfrommelde deel van het buiten oor dat geluidsgolven verzamelt
pinna
123
het deel van het oor dat de hamer, het aambeeld en de stijgberem bevat, die geluid van het trommelvlies naar het ovale venster overbrengen
middle ear
124
een strak uitgerekt membraan in het middenoor dat trillingen genereert die overeenkomen met de geluidsgolven die het raken
tympanic membrane
125
een met vloeistof gevulde spiraalstructuur in het binnen oor waarin auditieve transductie plaatsvindt
cochlea
126
de vloer van het met vloeistof gevuld kanaal dat door het slakkenhuis loopt
basilar membrane
127
de bundel axonen die berichten van de haarcellen van het slakkenhuis naar de hersenen draagt
acoustic nerve
128
een theorie van horen die stelt dat haarcellen op een bepaalde plaats op het basilaire membraan het meest reageren op een bepaalde frequentie van geluid
place theory
129
een theorie van horen die stelt dat de vuursnelheid van een akoestische zenuw overeenkomt met de frequentie van een geluidsgolf.
volley theory (frequency-matching)
130
de zintuig dat chemicalien detecteert die in de lucht aanwezig zijn. ook wel ol-factie genoemd
olfactory perception (sense of smell)
131
het gevoel dat chemicalien in oplossing detecteert die in contact komen met receptoren in de mond.
taste perception (gustatory)
132
een hersenstructuur die berichten ontvangt over geur
olfactory bulb
133
chemicalien die door het ene wezen worden afgegeven en door het andere worden gedetecteerd, waardoor het gedrag of de fysiologie van de tweede wezen wordt gevormd
pheromones
134
structuren in de mond waarop smaakpapillen zijn gegroepeerd
papillae
135
zintuigen, waaronder aanraking, temperatuur , pijn en kinesthetische waarneming die door het hele lichaam worden verspreid
cutaneous senses (somatosensory systems)
136
een theorie suggereert de aanwezigheid van een "poort" in het ruggenmerg die de doorgang van pijnimpulsen naar de hersenen toestaat of blokkeert
gate control theory of pain
137
vermindering van het gevoel van pijn in de aanwezigheid van een normaal pijnlijke stimulus
analgesia
138
de zintuigelijke processen die ons vertellen over de locatie van onze lichaamsdelen en wat elk doet
proprioception
139
proprioceptieve zin die ons vertelt waar de delen van het lichaam zijn ten opzichte van elkaar
kinesthetic perception
140
neurale receptoren die informatie geven over beweging en lichaamspositie
proprioceptors
141
het proprioceptieve zintuig dat informatie geeft over de positie van het hoofd en zijn bewegingen
sense of equilibrium (vestibular)
142
het contourloze deel van het gezichtsveld; de achtergrond
ground
143
het deel van het gezichtsveld dat betekenis heeft
figure
144
het vermogen om visuele scene zo te organiseren dat deze betekenisvolle figuren bevat die zich tegen een minder relevante grond bevinden
figure ground discrimination
145
perceptie van afstand, waardoor we de wereld in drie dimensies kunnen ervaren
depth perception
146
een dieptepunt waarbij een verschil in de schijnbare bewegingssnelheid van verschillende objecten informatie geeft over de relatieve afstand van die objecten
motion parallax
147
een diepteaanwijzing die ontstaat wanneer de ogen draaien om het beeld van een object op elk netvlies te projecteren
eye convergence
148
een dieptecue gebaseerd op het verschil tussen de retinale beelden die door elk oog worden ontvangen
retinal disparity
149
een bewegingscue waarbij snelle uitbreiding in de grootte van een afbeelding de beschikbare ruimte op het netvlies vult
looming
150
een illusie van bewegingen die ontstaat wanneer we iets andere beelden zien of licht verplaatsen lichten snel achter elkaar flitsen
stroboscopic illusion
151
de perceptie dat objecten dezelfde grootte, vorm, kleur en anderen eigenschappen behouden ondanks veranderingen in hun netvliesbeeld
perceptual constancy
152
aspecten van herkenning geleid door cognitieve processen op een hoger niveau en door psychologische factoren zoals verwachtingen
top-down processing
153
aspecten van herkenning die eerst afhankelijk zijn van informatie over stimulus die vanuit de sensorische systemen naar de hersenen komen
bottom-up processing
154
het proces van het sturen en concentreren van bepaalde psychologische middel om perceptie, prestaties en mentale ervaring te verbeteren
attention