Deel 6 Flashcards
(160 cards)
1
Q
Change clothes
A
Omkleden
2
Q
To have on (clothes)
A
Aanhebben
3
Q
The deep freeze
A
De diepvries
4
Q
The fridge
A
De koelkast
5
Q
Kitchen cupboard
A
De keukenkast
6
Q
Drawers
A
Laden/lades
7
Q
The basket
A
De mand
8
Q
5 kilos
A
5 kilo (singularis)
9
Q
2 litres
A
2 liter (singularis)
10
Q
The liquid
A
De vloeistof
11
Q
To sell
A
Verkopen
12
Q
Sold
A
Verkocht
13
Q
To buy
A
Kopen
14
Q
To pay
A
Betalen
15
Q
A coin
A
Een stuk, een munt
16
Q
A banknote
A
Een briefje
17
Q
Christmas
A
de kerst
18
Q
the cooking pan
A
de kookpan
19
Q
the pan
A
de pan
20
Q
the snow
A
de sneeuw
21
Q
the soup
A
de soep
22
Q
the message
A
het bericht
23
Q
the news
A
het nieuws
24
Q
the weather forecast
A
het weerbericht
25
the salt
het zout
26
arm
De arm
27
funny
grappig
28
to walk by
langslopen
29
to miss
missen
30
to smell
ruiken
31
to snow
sneeuwen
32
to invite
uitnodigen
33
finally
eindelijk
34
on/at Christmas
op/met Kerstmis
35
probably
waarschijnlijk
36
the potato
de aardappel
37
the department
de afdeling
38
the banana
de banaan
39
the payment card
de betaalkaart
40
the brochure
de brochure
41
the tail
de cola
42
the freezer
de diepvries
43
the pea
de erwt
44
the vegetable
de groente
45
the gram
de/het gram
46
the kilo
de/het kilo
47
the entrance
de ingang
48
the cash register
de kassa
49
the kitchen cupboard
de keukenkast
50
the fridge
de koelkast
51
the credit card
de kredietkaart
52
the litre
de liter
53
the basket
de mand
54
the mandarin
de mandarijn
55
the pot
de pot
56
the leek
de prei
57
the promotion
de promotie
58
the rice
de rijst
59
the cream
de room
60
the tin
het blik
61
the celery
de selderij
62
the lettuce
de sla
63
the spaghetti
de spaghetti
64
the bag
de tas
65
the tomato
de tomaat
66
the grocery list
het boodschappenlijstje
67
the note
het briefje
68
the money
het geld
69
the quarter
het kwart
70
the holiday brochure
de vakantiebrochure
71
the shopping cart
de winkelkar
72
the yoghurt
de yoghurt
73
the suit
het pak
74
the paper
het papier
75
the rack
het rek
76
the toilet paper
het toiletpapier
77
dangerous
gevaarlijk
78
Thin
Mager
79
fresh
verse
80
full
vol
81
carefully
voorzichtig
82
heavy
zwaar
83
To lay
leggen
84
to ski
skiën
85
to put
steken
86
inside
binnen
87
some/quite
nogal
88
finally
ten slotte
89
the turn
de beurt
90
the local shop
de buurtwinkel
91
the beans
de boontjes
92
the cabbage
de kool
93
the order
de orde
94
the praline
de praline
95
the sherry
de sherry
96
the pie
de taart
97
the aperitif
het aperitief
98
the present
het cadeautje
99
the pastry
het gebakje
100
the plan
het plan
101
the student restaurant
het studentenrestaurant
102
dry
droog
103
past
geleden
104
lost
kwijt
105
light
licht
106
last
vorig
107
sweet
zoet
108
to recognise
herkennen
109
to be passing by
langsgaan
110
to hurry up
opschieten
111
to get back
terugkrijgen
112
to see back
terugzien
113
to finish
uitmaken
114
to change
veranderan
115
to narrate
vertellen
116
to weigh
wegen
117
again
alweer
118
yesterday
gisteren
119
further
verder
120
by seven o'clock
tegen zeven uur
121
none...anymore
geen...meer
122
hey
hé
123
say
zeg
124
the grammar
de grammatica
125
the contract
het contract
126
brutal
brutaal
127
crazy
gek
128
longer
langer
129
expire
aflopen
130
to dare
durven
131
to leave
weggaan
132
the same
dezelfde/hetzelfde
133
only
nog maar
134
when
toen
135
the primary school
de basisschool
136
the municipality
de gemeente
137
the choice
de keuze
138
the kindergarten
de kleuterschool
139
the teacher
de leerkracht
140
the student
de leering
141
the teacher
de leraar
142
the education
het onderwijs
143
the lesson
de les
144
the school book
het schoolboek
145
the subject
het vak
146
high school
de middelbare school
147
the teacher
de onderwijzer/es
148
the training
de opleiding
149
the school
de school
150
the law
de wet
151
general
algemeen
152
free
gratis
153
officially
officieel
154
eldest
oudste
155
technical
technisch
156
to exist
bestaan
157
to elect
kiezen
158
to give a lesson
lesgeven
159
to hold up
ophouden
160
to organise
organiseren
