H12.6: Diepe veneuze trombose Flashcards

(27 cards)

1
Q

wat is DVT?

A

ongewenst stolsel in vene, vaak in been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

proximaal/distaal DVT

A

boven of onder de knie; proximaal hoger embolie risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tromboflebitis

A

wanneer stolsel oppervlakkiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

VTE

A

veneus tromboembolisch event
- alle ziektebeelden met veneuze trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe ontstaat DVT

A

turbulentie rond veneus klepje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

50% van pt met proximale DVT hebben

A

longembole (LE)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

80% van pt met LE hebben

A

DVT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

incidentie DVT

A

neemt toe bij ouderdom door inactiviteit en spataderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zwangerschap en de pil kan kans op DVT verhogen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

trias van virchow

A

trombose komt door samenhang van drie onderdelen die samenkomen en dan een risico vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

drie onderdelen trias van virchow

A
  1. endotheel beschadiging
  2. stase (stilstand) of turbulentie in bloedstroom
  3. hypercoagulabiliteit (verhoogde stollingsneiging)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stase

A
  • immobiliteit
  • veneuze obstructie door zwangerschap of tumor of obesitas
  • vliegreis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vaatwandbeschadiging

A
  • trauma
  • operatie
  • infuus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

veranderde samenstelling van het bloed

A
  • kanker
  • zwangerschap
  • oestrogeen gebruik
  • thrombofilie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dus bij anamnese vragen naar

A

factoren trias van virchow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stollingscascade op brainscape en memoraid hh

17
Q

erfelijke risicofactoren trombose

A
  • antitrombine deficiëntie (meest belangrijke antistollende eiwit)(en door lever gemaakt)
  • proteïne C deficiëntie
  • proteïne S deficiëntie
  • Factor V Leiden mutatie (veel voorkomend)
  • protrombine genmutatie (veel voorkomend)
18
Q

factor V Leiden mutatie

A

minder gevoelig voor geactiveerd proteïne C (APC) met remmende werking

19
Q

welke klachten trombose been?

A
  • rood
  • glanzend
  • dik
  • pijnlijk
  • warm
    (maar dit kan ook op bloedingen, bakerse cyste, of ontstekingen zoals cellulitus duiden)
  • unilateraal !!! alleen trombosebeen
20
Q

diagnostiek DVT

A
  1. klinische inschatting: hoe groot is de kans op trombose been bij deze pt?
  2. D-dimeer
  3. compressie ultrasonografie (CUS)
21
Q

klinische inschatting DVT

A

adhv Well’s score:
wrs hoog > 2
wrs laag <2

22
Q

well’s score

A
  • maligniteit
  • immobilisatie
  • bedrust/operatie
  • zwelling
  • kuitzwelling 1 kant
  • pitting oedeem
  • etc
23
Q

D-dimeer

A
  • afbraakproduct fibrine
  • verhoogd bij stolling/trombose
  • ook verhoogd bij infecties, maligniteit, hoge leeftijd, zwangerschap etc
  • toont niet aanwezigheid stolsel aan, maar wel activatie stolling
  • afkapwaarde 0,5 of 500 voor TROMBOSE
24
Q

CUS

A

je drukt echt op vaten. kan óf op drie punten (lies, knieholte, buik) óf op hele been (vanaf lies naar beneden)

25
CUS werking
kijken hoe goed vene indeukt met compressie, deukt minder goed in bij trombose
26
wat bepaalt de duur van behandeling DVT
duur risicofactoren
27