Tentamen moeilijk algemeen Flashcards

(229 cards)

1
Q

KCO =

A

TLCO / Va

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ademarbeid =

A

arbeid stroming + arbeid elastisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

NSIP

A

interstitiele pneumonie
- begint diffuus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

UIP

A

usual interstitiel pneumonie
- begint subpleuraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mijnwerkers

A

mijnwerkers-pneumoconiose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

steenhouwers

A

silicose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

scheepvaart

A

asbestose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

elektrotechniek/tandartsen => beryllium

A

berylliose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

asbestose

A
  • plaques
  • benigde pleurale effusie (pleuravocht)
  • asbestose (longfibrose)(onderkant)
  • mesothelioom = pleurakanker
  • longkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

berylliose

A

fibrose granulomen (lijkt op sarcoïdose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

EAA histologische triade

A
  • NSIP
  • cellulaire bronchitis
  • granuloomvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

acute EAA

A
  • < 6 maanden
  • pneunomie met granulomen
  • centrilobulaire nodules
  • airtrapping
  • koorts
  • squeeks bij ademen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

chronische EAA

A
  • > 6 maanden
  • dysnpneu
  • clubbing
  • crepitaties
  • progressief
  • irreversibel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

type 1 respiratoir insufficient

A
  • partieel
  • longfalen
  • PaO2 gedaald
  • door: hypoventilatie, v-p stoornis, diffusiestoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

type 2 respiratoir insufficient

A
  • compleet
  • pompfalen (of hele ademhalingssysteemstoornis)
  • gedaalde PaO2
  • gestegen PaCO2
  • door: toegenomen CO2 productie, hypoventilatie en toegenomen dode ruimte ventilatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wanneer spreek je officiee; van perifeer vaatlijden?

A

enkel-arm index < 0.9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waarover zegt de trias van virchow iets?

A

ontstaan van een veneuze trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

drie onderdelen trias van virchow

A
  • vaatwandbeschadiging
  • stase
  • hypercoagulabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

werking LMWH

A

versterken antitrombine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke twee categorieën doac’s?

A

orale IIa remmers
orale Xa remmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

vitamine K A en DOAC werken …

A

even goed, maar DOAC iets lager percentage van hele erge bloedingen en iets meer maag darm bloedingen omdat je neemt oraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem de drie factoren die een sterk verhoogd risico geven op het krijgen van een longembolie

A
  1. Zwangerschap
  2. Kraambed
  3. Immobiliteit
  4. Recente operatie
  5. Gebruik van orale anticonceptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarin onderscheiden ‘low molecular weight heparines’ (LMWH) zich van heparine?

A

LMWH remmen vooral factor Xa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn D-dimeren?

A

afbraakproducten van fibrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een ... is eerste keus bij een trombosebeen
DOAC
26
bij verlengde PT en normale aPTT
FVII deficiëntie
27
welke auscultatie past het beste bij een aortaklep insufficiëntie?
diastolisch geruis zonder uitstraling naar de carotiden
28
Noem vier verschillende mogelijkheden om een aortaklep te vervangen
1. Mechanoprothese 2. Bioprothese 3. Homograft 4. TAVI (percutane vervanging)
29
Wat is het meest aangewezen cardiale device in het geval van een asystolie van 10 seconden met syncope zonder ventriculaire geleidingsstoornissen of verminderde ejectiefractie?
Pacemaker
30
Welke van de onderstaande scores is bedoeld om het risico op een cerebrovasculair accident te schatten?
CHA₂DS₂-VASc
31
Wat is een normale hartas op het ECG?
-30 tot 90 graden
32
Van welke drie factoren is de voorspelde VO2max afhankelijk?
Leeftijd, geslacht en gewicht
33
Wat is VO2max?
De maximale hoeveelheid zuurstof (1p) die de proefpersoon per minuut kan opnemen die de maximale inspanning bepaalt(1p)
34
Beschrijf welke drie fysiologische systemen de grootste veranderingen ondergaan tijdens inspanning.
Skeletspieren, ademhalingssysteem en cardiovasculair systeem
35
Welke twee mogelijke verklaringen zijn er voor een ventilatoire beperking tijdens een inspanningsproef?
Longaandoening (1pt), Of hyperventilatie (1pt)
36
Op welke van de onderstaande vaten wordt een niertransplantaat aangesloten?
a. iliaca
37
Welke vasculaire afwijking is geassocieerd met ADPKD?
microaneurysmata in de hersencirculatie
38
wat is een pleurazwoerd?
langdurig pleuravocht. hierdoor wordt pleura visceralis minder rekbaar waardoor er een soort kooi om de longen komt
39
PT protrombinetijd
De tijd die nodig is om plasma te laten stollen na toevoeging van thromboplastine, een activator van extrinsieke stolling, en calcium.
40
aPTT
De tijd die nodig is om plasma te laten stollen na toevoeging van fosfolipide, een activator van intrinsieke stolling, en calcium. APTT-reagens bevat geen tissue factor.
41
een verlengde PT met normale aPTT?
- factor VII deficientie - vitamine K deficientie
42
een verlengde aPTT met een normale PT?
- factor VIII deficiientie (hemofilie A) - factor IX deficientie (hemofilie B) - gebruik heparine
43
LMWH
secundaire hemostase
44
vitKantagonist
secundaire hemostase
45
doac
secundaire hemostase
46
trombocytenaggregatie
primaire hemostase
47
nsaid's
primaire hemostase
48
hemofilie
X-chromosomaal dus vrouwen alleen draagsters
49
WPW
te korte pq tijd
50
welke drie redenen heeft iemand om te piepen?
1. hypoxemie: luchtwegen krijgen geen zuurstof meer en gaan samenknijpen 2. peribronchiaal oedeem/cuffing: te veel vocht in luchtwegen en dat drukt de vaatjes dicht 3. hart en bloedvaten nemen zo veel ruimte in dat de luchtwegen worden dichtgedrukt
51
anion gap
natrium - bicarbonaat - chloride
52
extracapillaire proliferatie zie je alleen bij een ...
nefritisch syndroom
53
ascal
bloedverdunning
54
doelen behandeling DVT korte termijn
- voorkomen uitbreiding (naar longembolie) - voorkomen progressie veneuze trombose - voorkomen mortaliteit
55
doelen behandeling DVT lange termijn
- voorkomen post-trombotisch syndroom (PTS) of chronische thrombo-embolisch pulmonale hypertensie (CTEPH) - voorkomen recidief thrombose
56
je begint bij trombose NOOIT met
vitKantagonisten
57
waar wordt antitrombine gemaakt?
lever
58
welke twee manieren waarop ze werken zijn er voor DOAC's?
- via factor Xa - via factor IIa (dabigatran)
59
welke DOAC's moet je starten met LMWH?
- dabigatran - edoxaban
60
welke DOAC's hoef je niet te starten met LMWH?
- apixaban - rivaroxaban
61
wat is dan wel belangrijk bij DOAC's die je niet eerst met LMWH hoeft te beginnen?
eerste periode hogere dosering
62
vitK
trombosedienst
63
INR streefwaarden
2-3
64
wanneer geef je GEEN doac
- zwangeren/borstvoedsters - kanker - maag-darmziekten
65
AVNRT
meest voorkomend normaal bestaat AV knoop uit 1 weg, maar 30% vd mensen heeft twee routes: langzame (kost minder energie en kortere refractaire periode) en snelle maximale frequentie in langzame weg is hoger door korte refractie in AV knoop cirkeltje door langzaam en snel
66
ductus botalli
tussen aorta en longslagader
67
wat voor belasting veroorzaakt open ductus botalli?
LV volumebelasting
68
bijkomende afwijkingen bicuspide aortaklep
aorta ascendens dilatatie coarctatio aortae
69
hoe overleven baby's transpositie van de grote vaten?
- open foramen ovale - ASD - open ductus botalli
70
wat gebeurt er als je groot VSD niet tijdig opereert?
eisenmenger syndroom; - L-R shunt wordt bidirectioneel omdat de druk rechts zodanig door pulmonale hypertensie heeft kunnen opbouwen
71
tetralogie van fallot
- ventrikelseptumdefect - overrijdende aorta - pulmonalisstenose - rechter ventrikel hypertrofie
72
klinische indeling oorzaken PH (!)
precapillair: 1. pulmonale arteriele hypertensie 3. PH door longziektren 4. CTEPH 5. idiopathische PH postcapillair: 2. PH door linkszijdige hartziekten
73
minimal change nefropathy
er zweven losse positiefgeladen deeltjes in het bloed. deze gaan op de negatief geladen glycoproteïnen zitten waardoor de ladingsselectiviteit afneemt. hierdoor kunnen negatief geladen eiwitten zoals albumine de urine in. dit noem je selectieve proteïnurie. dit komt vooral bij kinderen voor.
74
membraneuze glomerulopathie
komt vooral bij oudere mensen voor. er zijn bepaalde eiwitten op de podocyten die worden aangevallen. daartegen komen antistoffen. die antistoffen zorgen voor ontsteking met complementfactoren. hierbij gaan de filtratieslits kapot waardoor grote eiwitten , zoals IgG , naar binnen kunnen in de urine.
75
welk molecuul kan bij minimal change nefropathy in urine? door verlies van ... selectiviteit
albumine ladings
76
welk molecuul kan bij membraneuze glomerulopathie in urine? door verlies van ... selectiviteit
IgG grootte
77
als je een erythrocytencilinder vindt in de urine, dan weet je zeker ...
de glomerulus of tubulus heeft bloed gelekt in de urine
78
wat is de functie van fosfaatbinders (soortgelijke werking bij kalium binders)?
ze binden fosfaat en zorgen ervoor dat het niet in de bloedbaan terecht komt , zodat de al beschadigde nier het niet meer hoeft uit te scheiden. deze medicatie geef je aan mensen met verslechterde nierfunctie kalium werkt op dezelfde manier
79
wat voor invloed heeft de nier op vitamine D?
het activeert het
80
voornaamste functie vitamine D
calcium opnemen in de darm
81
wat heeft de hoge fosfaatconcentratie door de verslechterde renale uitscheiding voor invloed op vitamine D?
verstoort die vitD balans etc nog meer
82
wat heeft de hoge fosfaatconcentratie door de verslechterde renale uitscheiding voor invloed op calcium?
slaat samen met calcium neer zodat het calcium nog meer verlaagt
83
wat voor invloed heeft de verlaging van de calciumconcentratie op de afgifte van PTH uit de bijschildklier?
deze uitscheiding wordt verhoogd
84
wat voor effect heeft PTH op je bloedvaten en hart?
fibrose
85
wat voor gevolgen heeft de hypocalciëmie op de botten?
mineralisatie gaat naar beneden (wordt heel broos; osteoporoze)
86
wat voor invloed heeft de gestegen PTH op de botten?
ombouw neemt toe waardoor de matrix (waariut bot gevormd zou moeten worden) wordt omgevormd
87
hoe reken je aantal g eiwit per dag uit als je g/L hebt?
als het goed is is in deze vraag de creatinine gegeven; je plast per dag 10 mmol creatinine uit als je 1 g/L eiwit plast, en je 2,5 mmol/L creatinine plast dan plas je per dag 4 g eiwit uit
88
waar in de nier is.... 1. filtratie 2. diffusie 3. osmose
1. glomerulus 2. in de tubulus 3. in de verzamelbbuis
89
hemodialyse is...
filtratie met convectie (en diffusie)
90
peritoneaal dialyse is ...
convectie en osmose
91
hoe werkt de osmose bij peritoneaal dialyse?
je voegt glucose aan het filtraat toe
92
hoe dieper je komt in het merg, hoe ... de zuurstofspanning zal zijn
lager
93
Noem eigenschappen op het ECG die op atriumfibrilleren duiden.
(1)f-waves of fibrillatiegolven (2) tachycardie (3) onregelmatige hartslag
94
Op welk mechanisme is een boezemflutter gebaseerd?
re-entry (tricus)
95
Welke ritmestoornis is geassocieerd met pre-excitatie (ook wel delta golf genoemd) op het ECG?
AVRT
96
Leg voor elk van de twee mitralisklepafwijkingen wat daarbij het mechanisme is van de atriumfibrilatie
- Mitralisklep insufficiëntie : dilatatie linker atrium door volumeoverbelasting - Mitralisklep stenose:dilatatie linker atrium door druk belasting
97
Hoe heten de criteria voor het stellen van de diagnose endocarditis?
duke criteria
98
Noem vijf verschillende vormen van cardiomyopathie. (!)
1. Hypertrofische cardiomyopathie (HCM) 2. Gedilateerde cardiomyopathie (DCM) 3. Arritmogene rechter ventrikel cardiomyopathie (ARVC) 4. Restrictieve cardiomyopathie (RCM 5. Linker ventrikel non compaction cardiomyopathie (LVNC)
99
Noem een reden voor het succes van de b receptor antagonisten bij hartfalen.
remming van de renine release door b1 receptor blokkade
100
wat betekent de dyspneu index?
De dyspneu index geeft aan hoeveel procent van de maximale ventilatie is gebruikt
101
Benoem twee factoren waardoor het rendement niet hoger is dan 50%?
Warmte en mechanische verliezen
102
Noem twee andere factoren die bijdragen aan de toename in VO2.
Toename in Hb (1pt), toename in zuurstof extractie (1 pt).
103
Er zijn veel voorkomende nierstenen die niet op een CT scan zichtbaar zijn.
104
bij transplantatie bestaat zowel minder morbiditeit als mortaliteit
105
Welke complicatie komt het meest frequent voor tijdens de hemodialyse behandeling?
hypotensie
106
welke hoeken normale hartas?
-30 en +90
107
welke hoeken linker hartas
-30 tot -90
108
welke hoeken rechter hartas
+ 90 tot + 180
109
welke hoeken extreme hartas
+ 180 tot - 90
110
bijwerkingen tacrolimus
- hypertensie - nierbeschadiging (!)(en zenuw) - diabetes mellitus - hoge cholesterol
111
bijwerkingen MFM
- buikklachten
112
prednison bijwerkingen
- oedeem - diabetes mellitus - gewichtstoename - hypertensie - hoge cholesterol
113
waneer stolsel bij kleplijden
mitraalstenose
114
enkele problemen na klepinterventie:
- thrombose - bloeding (CVA) - pannus (weefselingroei) - klikgeluiden - infectie
115
parameters van de maximale O2-opname repiratoir systeem
- O2 diffusie - ventilatie (maximaal AMV) - v-p verhouding
116
parameters van de maximale O2-opname skeletspier
- energiereserves - myoglobine - aantal en grootte van mitochondrieën
117
parameters van de maximale O2-opname cardiovasculair centraal
- slagvolume - hartfrequentie - Hb-concentratie
118
parameters van de maximale O2-opname cardiovasculair perifeer
- bloedflow naar spier - capillaire dichtheid in spier - O2 diffusie - O2 extractie
119
mechanische efficiëntie
wanneer de VO2 (zuurstofopname) wordt uitgezet tegen de belasting van de arbeid; lineair verband. de richtingscoëfficiënt is het rendement als deze afloopt in een kromme = cardiaal probleem
120
zuurstofpuls
zuurstofopname per hartslag
121
respiratoire coëfficiënt (R/Q)
Co2 afgifte/O2 opname
122
R/Q >1
anaerobe verbranding
123
dyspneu index
actuele AMV/maximale AMV
124
maximale AMV
FEV1 * 40
125
dyspneu index > 0,7
ventilatoire limitatie
126
bijwerking ACE-remmers
hoesten (stijging bradykinine)
127
bijwerking calciumantagonisten
enkeloedeem
128
bijwerkingen diuretica
- jicht - hypokaliëmie/-natriëmie - diabetes mellitus
129
welke antihypertensiva mag je niet geven tijdens zwangerschap?
- ACE-remmers - ARBs
130
welke symptomen wijzen op nefrologische hematurie?
hypertensie proteinurie nierfunctiestoornis
131
GPA =
ANCA
132
PAR (populatie attributieve risico) =
P * ( RR - 1 ) / P * (RR-1) + 1
133
wat betekent een PAR van 73%?
Als niemand zou roken zou (theoretisch) de sterfte aan longcarcinoom met 73% dalen
134
Bij welke bevinding is er sprake van een spanningspneumothorax?
als de bloeddruk sterk daalt
135
Waardoor wordt de lange termijn overleving van longtransplantatie het meest beperkt?
chronische afstoting
136
In welk tubulus segment of segmenten ontstaan de cysten bij deze aandoening?
alle tubulus segmenten
137
Waar in de tubuluscel zitten de eiwitten waarvan de mutatie aanleiding geeft tot deze aandoening?
primaire cilium
138
Je bent nefroloog. Een 27-jarige man wordt naar je doorverwezen in verband met macroscroscopische hematurie in aansluiting (na 3 dagen) op een keelinfectie. Welk van de onderstaande ziektebeelden is bij deze patiënt het meest waarschijnlijk?
IgA nefropathie
139
Een 41-jarige man wordt verwezen in verband met een tubulaire stoornis. Hierbij is de nierfunctie geheel normaal, maar stijgt bij een dorstproef (12 uur niet drinken) de urine osmolaliteit niet boven de 300 mosmol/L. Wat is bij deze patiënt de meest waarschijnlijke oorzaak voor deze stoornis?
sikkelcelziekte
140
Waar in de nier wordt vitamine D geactiveerd?
in de proximale tubulus
141
Bij een 36-jarige man met forse proteïnurie wordt een nierbiopt gedaan. Immunofluorescentie toont een lineair IgG patroon in de GBM. Welk van de onderstaande antistoffen zijn bij deze patiënt het meest waarschijnlijk in het bloed te vinden?
anti-GBM antistoffen
142
Benoem 4 verschillende cellen die kunnen worden aangetroffen in het urinesediment.
Leukocyten, erythrocyten (inclusief doornappelcellen), epitheelcellen, spermatozoen
143
Welke receptor bindt fibrinogeen?
GPIIb/IIIa receptor
144
Twee stellingen over digoxine zijn: 1. digoxine verlaagt de vagale tonus 2. digoxine verhoogt de beschikbaarheid van calcium in de cel Welke stelling is of welke zijn juist?
alleen 2
145
na CVA
clopidogrel en statine; elke open vraag hierover
146
Leg uit waarom atriumfibrilleren vaak voorkomt bij patienten met een mitralisklep insufficiëntie.
volumebelasting LA, dilatatie/dysfunctie
147
De pijn op de borst bij pericarditis neemt af bij ... Het ECG bij pericarditis toont ST-elevaties in ... afleidingen.
rechtop zitten alle
148
Wat is de standaard duur van duale antiplaatjes therapie na PCI voor stabiel coronairlijden? En die van ACS?
6 maanden stabiel, 12 maanden ACS
149
Het gezondheidsdeterminantenmodel van Dahlgren & Whitehead maakt onderscheid tussen vijf niveaus waarop gezondheidsbeleid gemaakt kan worden.
1. Algemene sociaaleconomische, culturele en omgevingsfactoren 2. Leef- en arbeidsomstandigheden 3. Sociale netwerk: familie, vrienden en kennissen 4. Individuele leefstijl: roken, alcoholconsumptie, bewegen -> gericht op beïnvloeden van leefstijl en attitudes; hier kun je als arts een rol in spelen 5. Persoonlijke karakteristieken zoals geslacht, leeftijd, erfelijke factoren
150
waarom wordt met dialyse lactaat toegevoegd?
lactaat wordt in de lever omgezet in bicarbonaat
151
convectie PD
door osmotisch drukverschil door glucose
152
welke formule voor nierfunctie houdt als enige rekening met gewicht?
cockcroft
153
"hoe noem je deze presentatie"?
nefro of nefri
154
lupus is bij zowel nefro als nefri goed
155
waarop kunnen vlekken op de huid duiden?
vasculitis (ANCA)
156
hoe werkt vitD opname?
door voeding en zon gaat de huid proVitD maken. op plek 1 en 25 kan hydroxylering (oftewel activering) plaatsvinden. plek 1 kan alleen in nieren. zonder goede nierfunctie => hypocalciëmie (hiervoor is vitD nodig) => hyperperithyreoïdie => hart- en vaatproblemen in combinatie met fosfaat dus coronaire calcificaties
157
welke medicatie geef je bij MG?
prednison en ACE-remmer
158
hoe behandel je oedeem door aselectieve proteïnurie?
amiloride (kaliumsparend diureticum en gaat dus op enac zitten en blokkeert natriumretentie)
159
KWAADAARDIGE ZIEKTE IN TENTAMENVRAAG BIJ NIEREN
MEMBRANEUZE GLOMERULOPATHIE (niet anti PL2A positief)
160
bij welke ziektebeelden doe je plasmaferese?
anti-GBM ANCA
161
Welke kenmerken passen bij longfibrose op een CT-scan?
honeycombing en tractie-bronchiectasien
162
waarbij zie je consolidaties?
pneumonie
163
noduli
EAA
164
verwijde bronchien
interstitiele longziekten
165
wat doet longemfyseem?
pulmonale hypertensie
166
maligniteit stollingmedicatie
LMWH
167
slechte nierfunctie
VKA
168
slechte darm
VKA
169
zwanger
LMWH GEEEEEN VKA
170
acute EAA
squeecks
171
chronische EAA
crepitaties
172
waardoor worden de squeeks veroorzaakt bij acute EAA
bronchiolitis
173
silicose
veel kleine noduli
174
non-invasieve beademing
= ontlasten van ademhlingsspieren - positieve druk inspiratie - tegendruk expiratrie - dpet niks met oxygenatie
175
Welke stelling over echografie van de nieren is juist?
A Met een echografie kan een niersteen zichtbaar worden gemaakt B Met echografie kan vastgesteld worden of er dilatatie is van een nier C Met echografie kan de grootte van een nier worden gemeten
176
wat zit er in PD vloeistof?
- natrium - kalium - calcium - magnesium - bicarbonaat - acetaat/lactaat - chloride - glucose
177
eosinofiel
allergisch
178
welke heeft langere halfwaardetijd? LMWH of UFH?
LWMH dus deze blijft langer in lichaam dan UFH
179
Een selectieve COX-2 remmer heeft geen effect op/ verlaagt/ verhoogt de hoeveelheid tromboxaan en heeft geen effect op/ verlaagt/ verhoogt de hoeveelheid prostacycline.
Een selectieve COX-2 remmer heeft geen effect op de hoeveelheid tromboxaan en verlaagt de hoeveelheid prostacycline.
180
Waardoor werken dobutamine, dopamine en fosfodiësteraseremmers positief inotroop?
Door verhoging van cAMP
181
Noem twee invasieve fysiologische technieken en twee invasieve anatomische technieken om te bepalen of een coronair stenose significant is.
=twee invasieve fysiologische technieken: iFR en FFR =twee invasieve anatomische technieken: IVUS en OCT
182
Welke behandelopties zijn hier mogelijk voor AAA?
- open chirurgie - EVAR - conservatief
183
Wat van onderstaande opties is een indicatie voor een interne cardiale defibrillator?
Een ischemische cardiomyopathie met een ejectiefractie van 30%
184
Waartoe dient de CHA2DS2-VASc bij atriumfibrilleren?
Risico inschatting op ischemisch cerebrovasculair accident (CVA)
185
welke twee invasieve behandelopties zijn er voor atriumfibrilleren?
PVI his bundel ablatie met pacemaker plaatsing
186
Wat zijn de twee meest voorkomende klepafwijkingen?
aortaklepstenose mitralisklepinsufficiëntie
187
welke vier kenmerken pericarditis?
-Pijn op de borst -Pericardwrijven -ECG afwijkingen -Pericardeffusie
188
hemodialyse transport
ultrafiltratie met convectie
189
PD transport
osmose met convectie
190
syndroom van alport
X-chromosomaal (en autosomaal) recessief
191
waartegen zijn de antistoffen die aan podocyt binden bij MG?
PLA2-receptor
192
cyste nieren bij volwassenen
autosomaal dominant: ADPKD
193
cyste nieren bij kinderen
autosomaal recessief ARPKD
194
intersectionaliteitsdenken
elk persoon bestaat uit een veelvoud van factoren; je bent heel veel identiteiten tegelijkertijd
195
hysterie
vrouwelijke zenuwziekte; - mannelijke professie van geneeskunde - actieve rol van de arts - passieve rol van de vrouwelijke patiënt - ronddolende baarmoeder - geestlijke aandoening had zijn wortels in de fysiologie van de vrouw; essensie van de vrouw zit in haar natuur
196
hierarchisch denken enerzijds en gelijkheid anderzijds tijdens franse revolutie tijd
197
wetenschap werd gebruikt om de hiërarchische en maatschappelijke toestanden de kwantificeren en rechtvaardigen
198
behandeling sinusbradycardie
medicatie aanpassen pacemaker acuut atropine
199
3de graads AV blok behandeling
pacemaker
200
langdurige behandeling atriumfibrilleren
rate control: - medicatie - his bundel ablatie rhythm control: - elektrocardioversie - PVI
201
anti-aritmieën klassificatie
I = natriumkanaalblokkers II = bèta blokkers III = gecombineerd, Ca antagonisten IV = calcium kanaal blokkers V = adenosine, digoxine
202
PQ tijd
0,12 - 0,20 s
203
te korte PQ
WPW
204
te lange PQ
AV-blok
205
QRS tijd
< 0,10 - 0,12 s
206
te lange QRS
bundeltakblok
207
immuundeposities MG
subepitheliaal
208
poststreptococcen nefropathie imuun desposities
subendotheliaal
209
health belief model
dat mensen alleen iets gaan doen als ze inschatten dat ze kwetsbaar zijn voor bepaalde ziektes. Daarnaast moet het om een ernstige ziekte gaan. De ingeschatte kwetsbaarheid en de ingeschatte ernst van de ziekte bepalen samen het ingeschatte risico.
210
stages of change model
1. precontemplatie 2. contemplatie 3. preparatie 4. actie 5. handhaving
211
theory of planned behaviour
1. welke houding iemand heeft ten opzichte van het gedrag? - Gaat het gedrag leiden tot het gewenste gevolg? - Hoe belangrijk is deze uitkomst? 2. subjectieve norm. Met de subjectieve norm wordt bedoeld wat mensen in de omgeving van de patiënt denken en zeggen erover. - Wat vinden mensen? - Hoe belangrijk vind ik dat? 3. persoonlijke controle. Persoonlijke controle gaat over hoe groot mensen de kans inschatten dat ze het gewenste gedrag ook daadwerkelijk kunnen volhouden - ik mij in staat voel het andere gedrag te laten zien? - ik in staat ben het gedrag vol te houden?
212
his bundel ablatie is ALTIJD MET
pacemaker plaatsing
213
Noem twee geneeskundige behandelingen die, naast het plaatsen van een thoraxdrain, de kans op een recidief pneumothorax in de toekomst kunnen verlagen.
1. Pleurodese met talk 2. VATS met pleurectomie 3. VATS met pleurarubbing
214
Welke vier van de onderstaande symptomen passen het beste bij hypercapnie?
hoofdpijn verward duizelig verminderd gehoor
215
wat is bij fontaine 3 de eerste keuze voor behandeling?
looptraining
216
Welk van de onderstaande middelen heeft gynaecomastie als bijwerking?
spironolacton
217
Is de dichtheid van de ß receptor bij patiënten met hartfalen verhoogd of verlaagd, en wat is het effect van ß blokkade op de dichtheid van de ß receptor?
verlaagd verhoogd
218
Geef vijf diagnoses (en niet meer dan vijf) waar je bij de bovenstaande patiënt ook aan moet denken naast een trombosebeen (met andere woorden, wat is de differentiaal diagnose)?
oppervlakkige tromboflebitis, post-trombotisch syndroom, chronische veneuze insufficiëntie, veneuze obstructie, cellulitis, Bakerse cyste, ruptuur m. gastrocnemius, fractuur, haematoom, acute arteriële occlusie, lymphoedeem, hypoproteinaemie, neuropathie
219
hypertensieve crisis vaker bij secundaire hypertensie
220
Waar in de glomerulus vindt bij IgA nefropathie de neerslag van IgA plaats?
mesangium
221
Welk van de onderstaande cellen in de nier brengt het PLA2R tot expressie?
epitheelcel
222
Een 64-jarige man heeft proteïnurie en een gestoorde nierfunctie. Er wordt een nierbiopt gedaan, inclusief immunofluorescentie (IF). De IF toont geen neerslagen, met name niet van van IgA of IgG. Van welke nierziekte is hier het meest waarschijnlijk sprake?
Granulomateuze Poliangiitis
223
indicaties voor een ICD
- iedereen die al een keer een VT of VF heeft gehad en geen reversibele oorzaken had - aanhoudende VT
224
indicaties voor een pacemaker
- sick sinus - symptomatische sinusbradycardie - AV-blok
225
indicatie CRT
alleen bij verbreed QRS dus bundeltakblok
226
LMWH (1p); minder recidief trombose dan VKA bij kanker en trombose (1p) DOAC is gecontra-indiceerd ivm tr dig tumor (1p)
MINDER RECIDIEF TROMBOSE DAN VKA BIJ KANKER EN TROMBOSE
227
waarop eindigen ACE-remmers?
pril
228
calciumantagonisten
-dipine -tiazem verapamil
229