h2- de samenleving en bindingen (zonder dimensies) Flashcards

(34 cards)

1
Q

Wat zijn sociale bindingen?

A

Bepaalde soorten relaties tussen mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soorten sociale bindingen zijn er?

A
  • Affectieve
  • Cognitieve
  • Economische
  • Politieke
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn cognitieve bindingen?

A

Bindingen en afhankelijkheden die te maken hebben met kennisvorming en kennisoverdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef een voorbeeld van cognitieve bindingen.

A
  • Docent
  • Ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn affectieve bindingen?

A

Emotionele bindingen afhankelijk door het ontvangen en geven van liefde en steun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar verwijzen affectieve bindingen naar?

denk aan een gevoel…

A

Het gevoel ergens bij te horen, zoals familie, vrienden of een land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn economische bindingen?

A

Bindingen die te maken hebben met werk, geld en andere goederen die nodig zijn voor het bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt een ruilrelatie in?

A

Twee of meer mensen of organisaties ruilen schaarse goederen zoals geld of bezit uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn politieke bindingen?

A

Bindingen die te maken hebben met zaken die in een samenleving gezamenlijk geregeld en georganiseerd moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voorbeelden van collectieve goederen?

A
  • Onderwijs
  • Zorg
  • Verkeer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is groepsvorming?

A

Het tot stand komen van bindingen tussen meer dan twee mensen, doordat ze elkaar beïnvloeden en samen gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn aanleidingen tot groepsvorming?

w-i-e-b

A
  • Dezelfde interesses
  • Dezelfde waarden
  • Gedeelde belangen
  • Gedeelde ervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het gevolg van gedrag groepsvorming?

A

Mensen passen hun gedrag aan de groepsnorm aan en beïnvloeden op hun beurt ook weer de groepsnorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een ingroup?

A

De groep mensen die erbij hoort; daar is binding mee, een gemeenschappelijke sociale identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het gevolg van grote cohesie in een groep?

A

Hoe sterker men zich binnen een groep met elkaar verbonden voelt, hoe meer de groepsleden geneigd zijn zich aan de groepsnormen te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een middel om groepsregels te handhaven?

A

Sociale controle, groepsleden letten op elkaar

17
Q

Wat is informele sociale controle?

A

Als groepsleden elkaar wijzen op de waarden en normen van de groep

18
Q

Geef een voorbeeld van informele sociale controle.

A

Buurman spreekt buurvrouw aan over de hondenpoep die niet is opgeruimd

19
Q

Wat is formele sociale controle?

A

Als mensen die vanuit hun beroep of functie anderen op de regels wijzen

20
Q

Geef een voorbeeld van formele sociale controle.

A
  • Politieagent die iemand een bekeuring geeft
  • Scheidsrechter die een gele kaart uitdeelt
21
Q

Wat is het gevolg van sociale controle?

A

Mensen gedragen zich hoe dat van hen wordt verwacht, waardoor afwijkend gedrag en de uittreding van leden vermindert

22
Q

Wat is een outgroup?

A

Mensen die worden uitgesloten; mensen die niet bij de groep horen

23
Q

Noem redenen tot uittreding uit een groep.

A
  • Mensen willen er niet meer bij horen
  • Mensen kunnen er niet meer bijhoren
  • Mensen mogen er niet meer bijhoren
24
Q

Wat is een informele groep?

A

Groep waar mensen elkaar kennen en zich emotioneel met elkaar verbonden voelen, zonder officiële afspraken

25
Wat is een formele groep?
Groep met vastgestelde regels, vaste taken en rollen en vaak doelen en normen voor de groep
26
Wat is sociale cohesie?
Het aantal en de kwaliteit van de bindingen die mensen in een ruimer sociaal kader met elkaar hebben, het gevoel van een groep te zijn, lid te zijn van een gemeenschap, de mate van verantwoordelijkheid voor elkaars welzijn en de mate waarin anderen daar ook een beroep op kunnen doen.
27
Welke drie factoren zijn er van sociale cohesie?
* Wederzijdse afhankelijkheid → mensen hebben elkaar nodig (bijv. werk, zorg, onderwijs) * Dwang → regels, wetten, handhaving (bijv. politie, straf, controle) * Gedeelde normen en waarden → gedeelde ideeën over wat goed is (bijv. respect, vrijheid, tradities)
28
# één van de factoren om sociale cohesie te bevorderen Waar zorgen gedeelde waarden en normen voor?
Saamhorigheid en zijn zeer bepalend voor onze identiteit
29
Wat houdt wederzijdse afhankelijkheid in?
- Heeft te maken met eigenbelang. - Iemand heeft altijd anderen hard nodig, zelfs als diegene hun eigen doelen en belangen nastreeft. - Je helpt anderen dan niet vanuit eigenbelang, maar uit medemenselijkheid en omdat je beseft dat jij ooit ook in een situatie kunt komen waarbij je de ander nodig hebt. | VB: ondernemer heeft klanten nodig, klanten hebben ondernemers nodig.
30
Geef een voorbeeld van wederzijdse afhankelijkheid.
Ondernemer heeft klanten nodig, klanten hebben ondernemers nodig
31
Wat is dwang in de context van sociale cohesie?
De formele en informele sociale controle die ervoor zorgt dat mensen zich houden aan de gemeenschappelijke normen en waarden
32
Wat is een sociale institutie?
Een complex van min of meer geformaliseerde regels die het gedrag van mensen en hun onderlinge relaties reguleren
33
Geef een voorbeeld van een sociale institutie.
gezin, school, werk, huwelijk
34
Wat zijn kenmerken van sociale instituties?
* Bestaan buiten het individu * Hebben vaak een lange traditie * Zijn vrij stabiel maar ook veranderlijk * Berusten vaak op moreel gezag * Zijn dwingend