H3 - de samenleving en verschillen Flashcards

(48 cards)

1
Q

Wat is sociale ongelijkheid?

A

Een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de vier soorten van sociale ongelijkheid.

A
  • Ongelijke verdeling van economische hulpbronnen
  • Van sociale hulpbronnen
  • Van symbolische hulpbronnen
  • Van politieke hulpbronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn economische hulpbronnen?

A

Geld en bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn sociale hulpbronnen?

A

Contacten met mensen, mensen die je kent en die je helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn symbolische hulpbronnen?

A

Status en aanzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn politieke hulpbronnen?

A

Macht en gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is sociale stratificatie?

A

De verdeling van de maatschappij in groepen waartussen sociale ongelijkheid bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de maatschappelijke ladder?

A

Ordenen van de sociale lagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is sociale mobiliteit?

A

Het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de redenen voor de grotere sociale mobiliteit tegenwoordig?

A

Opleiding, werk en inkomen zijn tegenwoordig belangrijker dan afkomst en het geërfde bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem enkele factoren die op iemands mobiliteit van invloed zijn.

A
  • Het sociale milieu waar je uitkomt
  • Of je een man of een vrouw bent
  • De stereotyperingen en vooroordelen die over je bestaan
  • Je culturele achtergrond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de twee processen van het verkrijgen van een maatschappelijke positie?

A
  • Positietoewijzing
  • Positieverwerving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is positietoewijzing?

A

het krijgen van een bepaalde maatschappelijke positie door maatschappelijke oorzaken.

wanneer de positie van een persoon of groep wordt bepaald door maatschappelijke oorzaken die van buitenaf op de persoon of groep inwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is positieverwerving?

A

Mensen verkrijgen een maatschappelijke positie door hun eigen bijdrage of de bijdrage van de groep waar ze bij horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een gesloten samenleving?

A

Samenleving waarbij er nauwelijks sprake is van sociale mobiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een open samenleving?

A

Samenleving waarbij mensen meer kansen hebben om sociaal mobiel te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de soorten kapitalen.

A
  • Economisch kapitaal
  • Cultureel kapitaal
  • Sociaal kapitaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is economisch kapitaal?

A

(financieel) bezit of een hoog inkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is sociaal kapitaal?

A

Connecties, netwerken en de mate van respect die mensen genieten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is cultureel kapitaal?

A

Culturele competenties, waaronder kennis, houdingen, opvattingen en smaak die kenmerkend zijn voor hoge sociale posities.

21
Q

Wat is een verzorgingsstaat?

A

Samenleving met als doel om solidariteit te reguleren.

22
Q

Wat is solidariteit?

A

De bereidheid om voor elkaars welzijn te zorgen en risico’s te delen.

23
Q

Wat zijn collectieve goederen?

A

Goederen die over het algemeen belang gaan, waar iedereen van kan profiteren.

24
Q

Geef voorbeelden van collectieve goederen.

A
  • Dijken
  • Lantaarnpalen
  • Schoondrinkwater
25
Wat zijn private goederen?
Goederen waar mensen voor moeten betalen en die exclusief zijn.
26
Geef voorbeelden van private goederen.
* Sportschool * Een vakantie
27
Wat is collectieve actie?
Als een samenleving of groep collectieve goederen tot stand wil brengen.
28
Wat is macht?
Het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten.
29
Noem de vier machtsbronnen.
* Affectieve * Cognitieve * Economische * Politieke
30
Wat zijn affectieve machtsbronnen?
Invloed op grond van gevoel of emoties.
31
Wat zijn cognitieve machtsbronnen?
Invloed op basis van kennis.
32
Wat zijn economische machtsbronnen?
Invloed op basis van geld of het bezit van schaarse goederen.
33
Wat zijn politieke machtsbronnen?
Invloed van de overheid of politieke machtsdragers; wetten of militaire middelen (legitiem) middel om dwang uit te oefenen.
34
Waarom is macht een asymmetrische relatie?
Er kan pas sprake van macht over een ander zijn als de ene actor meer macht heeft dan de ander.
35
Wat is formele macht?
Macht dat is vastgelegd in regels of wetten.
36
Wat is informele macht?
Macht die niet officieel is vastgelegd.
37
Wat is gezag?
Macht die als legitiem beschouwd wordt.
38
Wat betekent legitiem in de context van macht?
Dat de macht als rechtvaardig, als passend wordt gezien voor de actor met macht.
39
Wat gebeurt er als een actor gezag heeft?
Accepteren anderen meestal de beslissingen die hij neemt.
40
Wat is politiek gezag?
De invloed wordt geaccepteerd en mensen handelen in overeenstemming met de politici.
41
Wat is samenwerking?
Het proces waarin individuen, groepen en/of staten relaties vormen om hun handelen op elkaar af te stemmen voor een gemeenschappelijk doel.
42
Noem de drie voorwaarden van een effectieve samenwerking.
* Compromisbereidheid * Onderling vertrouwen * Wederzijdse acceptatie
43
Wat is een conflict?
Een situatie waarin individuen, groepen en/of staten elkaar tegenwerken om de eigen doelen te bereiken.
44
Noem de twee klassieke benaderingen van conflicten.
* Marx * Huntington
45
Wat staat centraal in de conflictbenadering van Marx?
De ongelijke materiële verschillen tussen de bezittende en de bezitloze klasse.
46
Wat staat centraal in de conflictbenadering van Huntington?
Maatschappelijke conflicten die hun oorsprong hebben in uiteenlopende sociale en culturele verschillen.
47
Wat is politiek conflict?
Een conflict op basis van een verschillende visie over de samenleving.
48
Wat zijn mogelijke oorzaken van conflicten?
* Klasse * Geslacht * Etniciteit * Generaties * Sociaal-culturele verschillen