H4 pt 1 Flashcards

(18 cards)

1
Q

Graduele potentiaal:

A

Graduele potentialen zijn kleine, tijdelijke veranderingen in het membraanpotentiaal van een cel, zoals een neuron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer ontstaat een gradueel potentiaal?

A

Ze ontstaan wanneer ionkanalen in het membraan openen of sluiten in reactie op een stimulus, zoals een chemisch signaal (bijvoorbeeld een neurotransmitter) of een fysieke prikkel (bijvoorbeeld druk of licht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Actiepotentiaal

A

Potentiaalverandering met omkering van potentiaal waardoor signalen doorgegeven kunnen worden tussen verschillende neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Materie bestaat uit … (H2O), deze bestaan uit … (H en O) en die bestaan uit …

A

Materie bestaat uit moleculen (H2O), deze bestaan uit elementen (H en O) en die bestaan uit atomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Atomen opbouw:

A

kern bevat protonen (+) en neutronen (0) . Buiten kern bevat elektronen (-).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ionen zijn … met een overschot of een tekort aan elektronen.

A

Atomen met een overschot of tekort aan elektronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Elektriciteit in het zenuwstelsel (volt en ampère) meet je door …

A

Potentiaalverschillen met voltmeter, en stroomsterkte met ampère meter. Altijd 2 connecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Alhoewel het lichaam niet werkt met elektrische stroom, kun je dit wel toedienen. Als je dit op een spier doet, dan …

A

Trekt de spier samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In het zenuwstelsel stromen de … positieve/negatieve ionen.

A

Positieve.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Elektronen stromen van … +/- naar … +/-.

A

Elektronen stromen van een hogere concentratie van elektronen naar een lagere concentratie van elektronen, dus lading – naar + tot er weer een gelijke spanning is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Meer elektronen in een voorwerp betekent een … negatievere/positievere lading.

A

Negatievere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het zenuwstelsel werkt met … Gelijkstroom (DC) / Wisselstroom (AC).

A

Gelijkstroom, omdat de polen altijd negatief of positief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Werkt het lichaam op elektriciteit?

A

Nee, op ionen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kun je een potentiaalverschil meten in 1 stof zonder scheiding?

A

Nee, je hebt een scheiding nodig omdat het gaat om een relatief verschil tussen objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het spanningsbereik van neuronen?

A

0 tot 200 mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Omdat het celmembraan … permeabel is, kunnen ionen stromen.

A

Semipermeabel

17
Q

Na+ zou zich binden aan… negatieve/positieve polen.

A

Negatieve polen, omdat Na+ positief is.

18
Q

Als je Na+CI- (zout) in een beker stopt met een celmembraan in het midden, wat is de lading dan uiteindelijk? En waar is het grootste potentiaalverschil?

A

De helft positief en de helft negatief, omdat eerst diffusie plaatsvindt om een gelijke lading te krijgen, maar daarna wordt vanwege de voltagegradiënt een deel teruggetrokken naar de andere ionen. Het grootste potentiaalverschil is dichtbij het membraan.