Hoofdstuk 3: Psychodiagnostiek en behandeling Flashcards

(36 cards)

1
Q

Diagnose

A

Verzameling van relevante informatie om tot een conclusie te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klinische diagnose

A

Informatie om te bepalen wanneer, hoe en waarom een persoon zich abnormaal gedraagt en hoe deze persoon geholpen kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De drie categorieën van klinische diagnose

A
  • Klinische interviews
  • Testen
  • Observaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijk voor de tools van klinische diagnose

A
  • Betrouwbaarheid (consistentie)
  • Validiteit (accuraatheid)
  • Standaardisatie (gemeenschappelijke, herhaalde stappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Test–retest betrouwbaarheid

A

Dezelfde score telkens wanneer dezelfde toets wordt gegeven aan dezelfde mensen op verschillende momenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Interrater betrouwbaarheid

A

Verschillende beoordelaar hebben onafhankelijk van elkaar dezelfde score en interpretatie van een tool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klinische interviews

A
  • Veel face-to-face
  • Gestructureerd of ongestructureerd
  • Achtergrond informatie verzamelen met een bepaalde theoretische focus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klinische interviews: beperkingen

A
  • Beperkte betrouwbaarheid
  • Interviewer bias en/of verkeerde oordelen
  • Beperkte validiteit (of: accuraatheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klinische tests

A

Worden gebruikt om informatie in te winnen over psychologisch functioneren om bredere conclusies uit te trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Klinische tests: projectieve tests

A

Bij projectieve tests worden clienten gevraagd om vage of ambigue stimuli of open-vragen te beantwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Soorten projectieve tests

A
  • Rorschachtest
  • ThematicAppreciationTest(TAT)
  • Sentence-completion test
  • Tekeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Projectieve tests: beoordeling

A

Voordelen:
- Tot 1950 de vaakst gebruikte testen om persoonlijkheid te meten
- Nu vaak gebruikt om extra informatie te verkrijgen

Nadelen:
- Betrouwbaarheid en validiteit zijn niet overtuigend aangetoond
- Mogelijk cultuurspecifiek; bias bij minderheidsgroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Klinische tests: persoonlijkheidstesten

A

Dienen om brede persoonlijkheidstrekken te meten, vaak zelf-rapportage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Persoonlijkheidstesten: beoordeling

A

Voordelen
- Makkelijker, goedkoper en sneller om te gebruiken dan projectieve tests
- Objectief te scoren en gestandaardiseerd
- Betere validiteit en betrouwbaarheid dan projectieve test

Nadelen:
- Geen hele hoge validiteit
- Gemeten traits kunnen niet direct onderzocht worden; zelf-rapportage
- Weinig ruimte voor culturele verschillen en antwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klinische tests: tests voor specifieke domeinen

A

Meestal gebaseerd op zelf-rapportag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klinische tests voor specifieke domeinen: beoordeling

A
  • Sterke face validity
  • Veel van deze testen / vragenlijsten zijn niet goed gestandaardiseerd of onderzocht voor betrouwbaarheid en validiteit
17
Q

Klinische tests: psychofysiologische tests

A

Meten fysiologische responsen als een indicatie voor psychologische problemen

18
Q

Psychofysiologische tests: beoordeling

A
  • Vereisen dure apparaten welke moeten gekalibreerd en onderhouden worden
  • Kunnen inaccuraat en onbetrouwbaar zijn
19
Q

Klinische tests: neurologische tests

A

Neurologische tests meten het functioneren van de hersenen door direct de hersenactiviteit en structuur te meten

20
Q

Klinische tests: neuropsychologische tests

A

Neuropsychologische tests meten hersenfuncties indirect door cognitief, perceptueel en motorische functioneren te meten

21
Q

Klinische tests: intelligentietests

A
  • Ontworpen om indirect intellectuele capaciteiten te meten
  • Bestaat meestal uit een serie van tests die zowel verbale als non-verbale skills testen
22
Q

Intelligentietests: beoordeling

A

Zijn een van de best bestudeerde en ontworpen tests (qua betrouwbaarheid, validiteit en standaardisering)

Nadelen:
- Prestatie kan beïnvloed worden door irrelevante factoren (bv., motivatie)
- Tests kunnen beïnvloed zijn door culturele bias in taal of de taken
- Minderheden kunnen minder ervaring hebben of minder comfortabel zijn met dit soort van toetsen, wat de resultaten kan beïnvloeden

23
Q

Klinische observaties: naturalistische observaties

A

Naturalistische observaties vinden plaats in alledaagse omgevingen
–> lage betrouwbaarheid en validiteit

24
Q

Klinische observaties: analoge observaties

A

In een artificiële setting, gebruikt wanneer naturalistische observatie niet kan

25
Klinische observaties: zelf-monitoring
Mensen observeren zichzelf
26
Zelf-monitoring: beoordeling
- Handig bij het meten van infrequent or heel frequent gedrag - Geeft een manier om private gedachtes en percepties te observeren - Mogelijke problemen met validiteit en betrouwbaarheid
27
Classificatie systemen doel
Met alle beschikbare informatieve proberen clinici een “klinisch beeld” te maken en tot een diagnose te komen
28
Classificatie systemen
- De Diagnostic en Statistic Manual (DSM) - International Classification of Disorders (ICD) - Research Domain Criteria (RDoC)
29
De Diagnostic en Statistic Manual (DSM)
Meest gebruikt, vooral in Europa en de VS
30
International Classification of Disorders (ICD)
Veel overlap met DSM, vooral buiten de VS
31
Research Domain Criteria (RDoC)
Vooral gebruikt door onderzoekers, om onderzoek te sturen
32
Waar bestaat DSM-5 uit?
- Categorische informatie - Dimensionale informatie
33
Categorische informatie
De naam van de diagnostische categorie (stoornis) op basis van de symptomen.
34
Dimensionale informatie
Een rating van hoe uitgesproken de symptomen zijn en hoe disfunctioneel de cliënt is op een aantal dimensies van persoonlijk functioneren
35
Behandelingsplan
gebaseerd op de assessment en diagnose
36
Factoren die bijdragen aan therapiesucces
- Client factoren - Therapeut factoren - Client-therapeut relatie - Verwachting van het succes van de therapeut - Techniek van de therapeut - Omstandigheden in het leven van de client