Hoorcollege 8: Stemmingsstoornissen en zelfmoord Flashcards

(45 cards)

1
Q

Depressie

A

Een negatieve gemoedsstatus gekenmerkt door een hoge mate van verdrietigheid, verminderde energie, verminderde zelfwaarde, schuldgevoelens of gerelateerde symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Manie

A

Een gemoedstoestand van extreme euforie of activiteit waarbij mensen geloven dat de wereld aan hun voeten ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Depressieve stoornissen

A

Een groep stoornissen gekenmerkt door unipolaire depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Unipolaire depressie

A

Depressie zonder een (geschiedenis van) manie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bipolaire stoornis

A

Een stoornis gekenmerkt door afwisselende of gemengde periodes van manie en depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Unipolaire Depressie: emotionele symptomen

A
  • Miserabele, lege of vernederde gevoelens
  • Gebrek aan plezier/positiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Unipolaire Depressie: motivationele symptomen, gedragssymptomen, fysiek symptomen

A
  • Gebrek aan drive, initiatief of spontaniteit
  • Minder actief en productief, soms vertraagde bewegingen en spraak
  • Hoofdpijn, duizeligheid en/of pijnklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Unipolaire Depressie: cognitieve symptomen

A
  • Negatieve zelfperceptie
  • Zelfkritiek; tegenslagen zijn eigen schuld
  • Pessimistisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De verschillende soorten depressies volgens DSM-5

A
  • Major depressive disorder
  • Persistent depressive disorder
  • Premenstrual dysphoric disorder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Major depressive episode: checklist

A
  • Depressieve gemoedstoestand voor het merendeel van de dag en/of een vermindering van plezier of interesses in de meeste activiteiten voor het grootste deel van de dagen
  • Minstens 2 weken
  • Significante last of interferentie met het dagelijkse leven
    Ten minste 3 of 4 van de volgende symptomen:
  • Verandering van gewicht of trek
  • Slaapproblemen (insomnia of hypersomnia)
  • Geagiteerdheid of verminderde activiteit
  • Vermoeidheid of lethargie
  • Gevoelens van waardeloosheid of schuld
  • Verminderde concentratie of besluitvaardigheid
  • Herhaalde focus op de dood of suicide, een suicideplan of een suicide poging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Major depressive disorder: checklist

A
  • Aanwezigheid van een major depressive episode - Geen patroon van manie of hypomanie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Persistent depressive disorder: checklist

A
  • Persoon heeft last van symptomen van ernstige of milde depressie ≥ 2j
  • Gedurende deze 2 jaar zijn de symptomen niet afwezig voor meer dan 2 maanden
  • Geen geschiedenis van manie of hypomanie
  • Significante last of interferentie met het dagelijkse leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Unipolaire depressie: het biologisch model

A

Biochemische factoren
- Verlaagde activiteit van serotonine en norepinefrine
- Hormonen en de HPA-as (overactivatie stress-as)
Hersencircuits
- Dysfuncties in bepaalde circuits
Immuun systeem
- Bij extreme stress treedt er disregulatie op van het immuunsysteem en dit draagt bij aan de ontwikkeling van depressie
- Verhoogde incidentie van migraine, prikkelbare darm syndroom, chronische vermoeidheid, artritis en andere problemen veroorzaakt door CPR productie en ontstekingsreacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Unipolaire depressie: biologische benadering

A

Antidepressiva
- MAO inhibitors (productie MAO verminderen, functie MAO: serotonine en norepinefrine afbreken)
- Tricyclics (blokkeert de heropname van serotonine en norepinefrine)
- Tweede-generatie antidepressiva (verhoogt enkel de serotonine activiteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Unipolaire depressie: Hersenstimulatie

A

Direct of indirect met:
- Electroconvulsive therapy (ECT)
- Vagus nerve stimulatie
- Transcranial magnetic stimulatie (TMS)
- Deep brain stimulatie (DBS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Unipolaire depressie: Cognitieve-gedrags visie

A

Depressie is het gevolg van problematische gedragingen en dysfunctionele denkpatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Unipolaire depressie: Gedragsdimensie

A

Aantal beloningen tijdens het leven relateren aan de aanwezigheid of afwezigheid van depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Unipolaire depressie: Negatieve gedachten

A

Unipolaire depressie is het product van een combinatie van maladaptieve attitudes, cognitieve triad, illogisch denken en automatische gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Unipolaire depressie: Aangeleerde hulpeloosheid

A

Depressie komt voor wanneer mensen geloven dat ze de controle hebben verloren over bekrachtigers (reinforcers) in het leven en hiervan de verantwoordelijkheid aan zichzelf attribueren

20
Q

Cognitieve-gedragstherapie voor unipolaire depressie

A

Therapeut helpt de cliënt om systematisch zijn/haar deelname aan constructieve en aangename activiteiten en evenementen te verhogen
–> het best samen met cognitieve interventies, herkennen en veranderen van negatieve cognitieve processen

21
Q

New-wave cognitieve-gedragstherapeute voor unipolaire depressie

A

Gebruik van mindfulness training en andere technieken om cliënten hun negatieve cognities te helpen herkennen als gedachtenstromen die niet noodzakelijk moeten beoordeeld of gevolgd worden

22
Q

Unipolaire depressie: Familiaal-sociaal perspectief

A

Een vermindering in sociale beloningen veroorzaakt depressie
–> behandeling: Interpersonal psychotherapy en koppel/relatie therapie

23
Q

Unipolaire depressie: Multicultureel perspectief

A

Er bestaat een sterke link tussen gender en depressie

24
Q

Bipolaire stoornissen: symptomen

A

Een overdreven positief en uitgelaten gemoed

25
Bipolaire stoornissen: Manische episode, checklist
- Voor 1 week of meer vertoont een persoon continu een abnormaal, overdreven, ongeremd, of geïrriteerd gemoed en een verhoogde energie of activiteit gedurende het grootste deel van de dag - Significante last of interferentie met het dagelijkse leven - De persoon heeft ook last van ten minste 3 van de volgende symptomen * Grandioosheid of overdreven zelfvertrouwen * Verminderde nood aan slaap * Snelle veranderende ideeën of een idee dat zijn/haar gedachten snel verlopen * Aandacht wordt getrokken in verschillende richtingen * Verhoogde activiteit of geïrriteerde bewegingen * Overdreven engagement in risicovolle of potentiele gevaarlijke activiteiten
26
Bipolaire 1 stoornis
- Aanwezigheid van een manische episode - Hypomanische of majeure depressieve episodes gaan vooraf aan of volgen op de manische episode
27
Bipolaire II stoornis
- Aanwezigheid of geschiedenis van majeure depressieve episode(s) - Aanwezigheid of geschiedenis van hypomanische episode(s) - Geen geschiedenis van een manische episode
28
Cyclothymische stoornis
- Verschillende periodes van hypomanische en depressieve symptomen - Symptomen blijven bestaan voor minstens 2 jaar, met periodes van normaal gemoed van enkele dagen of weken - Geen geslachtsverschillen - Kan evolueren in bipolaire I of bipolaire II stoornis
29
Wat veroorzaakt bipolaire stoornissen
- Neurotransmitter activiteit: verhoogd norepinefrine en verlaagde serotonine - Ion activiteit: verstoord transport van ionen - Hersenstructuren: basale ganglia en cerebellum wijken af - Genetische factoren: genetisch overerven
30
Behandelingen voor bipolaire stoornissen
- Lithium: Effectief - Andere mood-stabilizers - Adjunctieve psychotherapie --> vaak een combinatie
31
Suicide
Zelf-veroorzaakte dood waarbij er een intentionele, directe en bewuste inspanning werd gemaakt om het eigen leven te beëindigen --> wereldwijd een van de voornaamste doodsoorzaken
32
Death seeker
Iemand die bewust, intentioneel stappen maakt om zijn of haar leven te beëindigen
33
Death initiator
Iemand die beslist, ik ga toch dood, ik vervroeg mijn dood
34
Death ignorer
Mensen die geloven dat het einde van hun leven niet het einde van ‘al’ hun levens betekent
35
Death darer
Heel onachtzaam omgaan met het eigen leven, grote risico’s. Maar geen actieve stappen die het einde van het leven verzekeren.
36
Subintentionele dood
Indirect, covert, partieel of onbewust --> Geen actief idee voor zelfmoord
37
Vaak voorkomende triggers voor zelfmoord
- Stressvolle ervaringen en omgevingen - Veranderingen in gemoed en gedachtepatronen - Alcohol en gebruik van andere drugs - Mentale stoornissen - Modeling ('besmet' door media of mensen etc)
38
Onderliggende oorzaken suïcide: Interpersonele benadering
- Perceived burdensomeness (jezelf als last voelen) - Thwarted belongingness (geen gevoel dat je ergens bij hoort) - Psychological ability to carry out suicide (in staat zijn) --> Een combinatie van deze variabelen is sterk gelinkt aan zelfmoord
39
Onderliggende oorzaken suïcide: Biologische benadering
- Genetica - Hersenontwikkeling (verlaagde serotonine activiteit en abnormaliteit in depressie-gerelateerde hersencircuits) - Combinatie met psychosociale factoren
40
Suicide en leeftijd
- Kindertijd: zelden - Adolescentie: vaker - Oudere leeftijd: het vaakst
41
Verklaringen voor verhoogde suïcide cijfers
- Ontwikkelingsstress gerelateerd aan adolescentie - Onmiddellijke en lange termijn-stressoren, vaker bij LGBTQ - Klinische depressie, laag zelfbeeld, hopeloosheid - Kwaadheid, impulsiviteit, alcohol of drugsproblematiek - Internet en modeling
42
Behandelingen na zelfmoordpogingen: Therapieën
- Psychodynamische therapie - Medicatie - Groep en familie therapie - Cognitieve-gedrags therapie (Beck) (Eventueel mindfulness-based)
43
Behandelingen na zelfmoordpogingen: Therapiedoelen
- Patiënt in leven houden - Verminderen van psychologisch leiden - Bereiken van een niet-suicidale mindset en hoop geven - Betere manieren aanleren om met stress om te gaan
44
Therapie: Eerste contact bij preventie
- Een positieve relatie tewerkstelligen - Problemen begrijpen en verduidelijken - Suicide risico bepalen - Capaciteiten en middelen van de persoon vaststellen en inschakelen (bv., sociaal netwerk) - Plan formuleren
45