Hoofdstuk 3: Van cellen tot orgaansystemen Flashcards

(50 cards)

1
Q

Vier soorten weefsels

A

Epitheelweefsel
Bindweefsel
Spierweefsel
Zenuwweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epitheelweefsel

A

Omringt lichaamsoppervlakken en -holten
Beschermt onderliggend weefsel
Transporteren bepaalde materialen
Zijn glad om wrijving te verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Klierepitheel

A

Epitheelweefsels die gespecialiseerd zijn in het synthetiseren en uitscheiden van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Exocriene klieren

A

Scheiden hun producten uit in een hol orgaan of kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Endocriene klieren

A

Scheiden stoffen (hormonen) af die in de bloedbaan terecht komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Plaveiselepitheel (squamous epithelium)

A

Bestaat uit één of meer lagen van afgeplatte cellen
Bv. huid en binnenkant aderen, longen, mond, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kubusvormig epitheel (cuboidel epithelium)

A

Bestaat uit kubusvormige cellen
Bv. binnenkant van nierbuisjes en eierstokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zuilvormig epitheel (columnar epithelium)

A

Bestaat uit lange rechthoekige cellen
Bv. spijsverteringskanaal, voortplantingsorganen, strottenhoofd
Bekercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bekercellen (goblet cells)

A

Scheiden slijm af dat weefsel smeert
Vangt bacteriën, virussen en irriterende deeltjes op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eénlagig/eenvoudig epitheel

A

Enkele laag cellen
Dun zodat moleculen er doorheen kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gestratificeerd/gelaagd epitheel

A

Meerdere lagen cellen
Dik en biedt bescherming voor onderliggende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Basaalmembraan

A

Ondersteunende niet-cellulaire laag direct onder de cellen
Bestaat uit eiwitten die worden uitgescheiden door de epitheelcellen en hun onderliggende bindweefsellaag
Kunnen met elkaar verbonden worden door drie soorten cel junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Drie types cel junctions

A

Tight junctions
Adhesion junctions
Gap junctions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tight junctions

A

Sluiten de plasmamembranen van aangrenzende cellen af zodat er niets tussen kan
Vooral belangrijk in epitheellagen die beweging van stoffen in/uit lichaam controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Adhesion junctions

A

Losser van structuur
Eiwitfilamenten zorgen voor beweging tussen cellen zodat weefsels kunnen uitrekken en buigen (= spot-desmosomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gap junctions

A

Verbindingskanalen van eiwitten die de beweging van ionen/water tussen twee aangrenzende cellen mogelijk maken (in lever, hart, sommige spierweefsels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bindweefsel

A

Ondersteunt zachtere organen, verbindt delen in lichaam, vetopslag, productie bloedcellen
Bestaat vooral uit niet-levend extracellulair materiaal → sterkte komt van matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Twee types bindweefsel

A

Vezelig/fibreus bindweefsel
Gespecialiseerd bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vier types vezelig/fibreus bindweefsel

A

Los bindweefsel
Dens bindweefsel
Elastisch bindweefsel
Reticulair bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Los bindweefsel

A

Meest voorkomende
Omringt inwendige organen, spieren en bloedvaten
Bevat collageenvezels en elastische vezels in bepaald patroon waardoor het veel flexibiliteit krijgt, maar slechts weinig kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Dens bindweefsel

A

Meer collageenvezels die vooral in één richting georiënteerd zijn
In pezen, ligamenten en lagere huidlagen
Sterkste bindweefsel maar kan scheuren als de spanning van de zijkant komt
Zeer weinig bloedcellen

22
Q

Elastisch bindweefsel

A

Bevat veel elastische vezels die organen omringen die regelmatig van vorm of grootte moeten veranderen (maag, blaas, stembanden)

23
Q

Reticulair bindweefsel

A

Dunne vertakte reticulaire vezels, samengesteld uit collageen, die onderling een netwerk vormen
Interne raamwerk van zachte organen (lever, milt, amandelen, lymfeklieren)

24
Q

Vier soorten gespecialiseerd bindweefsel

A

Kraakbeen
Bot: vormt het skelet
Bloed: vloeibare matrix van plasma
Vetweefsel

25
Kraakbeen
Overgangsweefsel waaruit bot ontwikkelt Behoudt de vorm van bepaalde lichaamsdelen Vormt kussens tussen wervels Lijnt de gewrichtsholten af
26
Chondroblasten
Produceren basissubstantie van kraakbeen (vooral water)
27
Lacunes
Kleine kamers waarin cellen opgesloten raken naarmate kraakbeen zich ontwikkelt
28
Bloed
Bindweefsel omdat cellen afkomstig zijn van stamcellen die zich in bot bevinden Plasma: vloeibare matrix waarin cellen zijn gesuspendeerd Rode bloedcellen: transporteren zuurstof en voedingsstoffen naar lichaamscellen en voeren afvalproducten van celmetabolisme af Witte bloedcellen: functioneren in immuunsysteem dat lichaam verdedigt Bloedplaatjes: nemen deel aan mechanismen die ervoor zorgen dat bloed stolt na verwonding
29
Vetweefsel
Los bindweefsel gespecialiseerd in vetopslag Weinig bindweefselvezels, vooral adipocyten (vetcellen) Onder de huid als isolatielaag, beschermende laag rond interne organen
30
Spierweefsel
Bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn in het verkorten of samentrekken → beweging
31
Drie types spierweefsel
Skeletspieren Hartspieren Gladde spieren
32
Skeletspieren
Verbonden met pezen die zich hechten aan botten Beweging van lichaamsdelen Veel kernen per spiercel Cellen trekken in dezelfde richting door parallelle opstelling ‘Vrijwillige’ spier omdat we bewuste controle uitoefenen over de activiteit ervan Activatie door zenuwen
33
Hartspieren
Kortere cellen met maar één celkern Parallel gerangschikt Gap-junctions tussen uiteinden van aangrenzende cellen die directe elektrische verbindingen vertegenwoordige ‘Onwillekeurige’ spier omdat het hart geheel zelfstandig ritmisch samentrekt
34
Gladde spieren
Omringen holle organen en buizen Kleine cellen met één kern Spiercellen lopen aan beide uiteinden taps toe Gap-junctions tussen aangrenzende cellen → als één cel samentrekt, trekken nabijgelegen cellen ook samen
35
Zenuwweefsel
Bestaat vooral uit cellen die gespecialiseerd zijn in het genereren en doorgeven van elektrische impulsen door het hele lichamen → communicatienetwerk Bevindt zich in hersenen, ruggenmerg en zenuwen die informatie van en naar verschillende organen overbrengen
36
Drie onderdelen neuron
Cellichaam: waar de kern zich bevindt Dendrieten: meerdere cytoplasmatische uitbreidingen die zich uitstrekken vanaf het cellichaam en signalen ontvangen van andere neuronen Axon: lange verlenging die elektrische impulsen over lange afstanden overdraagt
37
Gliacellen
Spelen ondersteunende rol door neuronen te omringen, beschermen en ze van voedingsstoffen te voorzien Geeft geen elektrische impulsen door
38
Twee lichaamsholten
Voorste holte (anterior cavity) Achterste holte (posterior cavity)
39
Vier delen van de voorste holte
Borstholte (thoracic cavity) Twee pleurale holtes Pericardiale holte Buikholte (abdominal cavity)
40
Twee delen van de achterste holte
Schedelholte (cranial cavity) Ruggengraatholte (spinal cavity)
41
Weefselmembranen
Bestaan uit een laag bindweefsel en een laag epitheelcellen die elke lichaamsholte bekleden en onze huid vormen
42
Vier soorten weefselmembranen
Sereuze membranen Slijmvliezen Synoviale membranen Huidmembranen
43
Sereuze membranen
Bekleden en smeren de interne lichaamsholten om wrijving tussen interne organen te verminderen
44
Slijmvliezen
Bekleden de luchtwegen, het spijsverteringskanaal en de voortplantingskanalen die open zijn naar de buitenkant van het lichaam Slijmbekercellen
45
Synoviale membranen
Bekleden de zeer dunne holtes tussen de botten in beweegbare gewrichten Geen laag epitheelcellen
46
Integumentair systeem
Juiste naam voor huid en bijbehorende structuren (haar, nagels, klieren) Beschermt tegen uitdroging, verwondingen en micro-organismen, reguleert lichaamstemperatuur, maakt vitamine D aan, geeft sensatie
47
Drie lagen van de huid
Epidermis (opperhuid) Dermis (huid) Hypodermis
48
Epidermis
Buitenste laag van het epitheelweefsel van de huid Geen bloedvaten Meerdere lagen plaveiselepitheelcellen die voortdurend worden vervangen Keratinocyten en melanocyten
49
Dermis
Binnenste laag van bindweefsel Bevat lymfevaten die vloeistoffen afvoeren en rol spelen in immuunsysteem Papillen, fibroblasten, haar, talgklieren, zweetklieren, aders
50
Hypodermis
Ondersteunende laag waarop huid rust Bestaande uit los bindweefsel dat vetcellen bevat (isoleren tegen overmatig warmteverlies en beschermen tegen letsel)