hoofdstuk 31 Flashcards
(19 cards)
Wat is internationale handel?
De uitwisseling van goederen en diensten tussen verschillende landen.
Het omvat zowel import (invoer) als export (uitvoer) van producten.
Wat zijn handelsbarrières?
Importheffingen, quota, standaarden (tarifair en niet-tarifair).
Handelsbarrières zijn kosten en regels die de internationale handel belemmeren.
Wat is de impact van export (X) op het BBP?
Export verhoogt het BBP.
Als de netto-export (X > M) is, groeit het BBP.
Wat is de impact van import (M) op het BBP?
Import verlaagt het BBP.
Dit heeft invloed op de economische groei van een land.
Wat bepaalt de competitiviteit van een land?
Wisselkoers, productiviteit, loonkosten.
Een zwakke munt is goed voor export, meer output per uur verlaagt kosten, en lagere loonkosten maken een land aantrekkelijker.
Wat is de verhouding van handel (X + M) tot het BBP in België?
180% van het BBP.
Dit toont aan dat België sterk afhankelijk is van buitenlandse handel voor groei.
Wat is de directe bijdrage van internationale handel aan de economische groei?
Beperkt.
Netto-export is vaak klein, maar de indirecte impact is groot door tewerkstelling en inkomen.
Wat zijn de effecten van internationale handel op tewerkstelling?
Creëert veel banen en inkomen via toelevering en diensten.
Exportbedrijven steunen op lokale leveranciers.
Wat is het comparatief voordeel volgens Ricardo?
Landen specialiseren zich in wat ze relatief beter kunnen produceren.
Dit leidt tot efficiëntere productie en meer ruil.
Geef een voorbeeld van specialisatie in België.
Chemie en farma.
Dit zijn sectoren waarin België zich heeft gespecialiseerd.
Wat is de Heckscher-Ohlin theorie?
Landen exporteren producten op basis van hun beschikbaarheid aan productiefactoren (arbeid vs. kapitaal).
Deze theorie breidt het idee van comparatief voordeel uit.
Wat is de Leontief-paradox?
De VS exporteerde arbeid-intensieve goederen ondanks veel kapitaal.
Dit toont aan dat kwaliteit van arbeid ook meetelt.
Wat zijn de redenen voor protectionisme?
Bescherming van jobs, oneerlijke concurrentie, strategische sectoren.
Protectionisme leidt vaak tot welvaartsverlies.
Wat is dumping?
Export tegen een prijs onder de kostprijs.
Dit is een voorbeeld van oneerlijke concurrentie in de buitenlandse handel.
Wat is autarkie?
Een gesloten economie die niet handelt met het buitenland.
Dit leidt tot een evenwicht waar consumenten en producenten profiteren.
Wat is de rol van subsidies in handelsbeperkingen?
Tijdelijk beschermen of steunen van nieuwe sectoren.
Subsidies kunnen leiden tot inefficiëntie en slechte overheidskeuzes.
Wat zijn de drie fases van globalisering?
Globalisering 1.0, Globalisering 2.0, Globalisering 3.0.
Elke fase heeft unieke kenmerken en invloeden op de wereldhandel.
Wat is de ‘China-schok’?
De plotselinge stijging van Chinese export naar de rest van de wereld na 2001.
Dit had grote impact op industriële jobs in de VS en Europa.
Wat is de conclusie over internationale handel?
Bevordert groei en efficiëntie, maar heeft ook verliezers.
Beleid moet verliezers beschermen, niet per se sectoren.