hoofdstuk 31 Flashcards

(19 cards)

1
Q

Wat is internationale handel?

A

De uitwisseling van goederen en diensten tussen verschillende landen.

Het omvat zowel import (invoer) als export (uitvoer) van producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn handelsbarrières?

A

Importheffingen, quota, standaarden (tarifair en niet-tarifair).

Handelsbarrières zijn kosten en regels die de internationale handel belemmeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de impact van export (X) op het BBP?

A

Export verhoogt het BBP.

Als de netto-export (X > M) is, groeit het BBP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de impact van import (M) op het BBP?

A

Import verlaagt het BBP.

Dit heeft invloed op de economische groei van een land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bepaalt de competitiviteit van een land?

A

Wisselkoers, productiviteit, loonkosten.

Een zwakke munt is goed voor export, meer output per uur verlaagt kosten, en lagere loonkosten maken een land aantrekkelijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de verhouding van handel (X + M) tot het BBP in België?

A

180% van het BBP.

Dit toont aan dat België sterk afhankelijk is van buitenlandse handel voor groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de directe bijdrage van internationale handel aan de economische groei?

A

Beperkt.

Netto-export is vaak klein, maar de indirecte impact is groot door tewerkstelling en inkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de effecten van internationale handel op tewerkstelling?

A

Creëert veel banen en inkomen via toelevering en diensten.

Exportbedrijven steunen op lokale leveranciers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het comparatief voordeel volgens Ricardo?

A

Landen specialiseren zich in wat ze relatief beter kunnen produceren.

Dit leidt tot efficiëntere productie en meer ruil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een voorbeeld van specialisatie in België.

A

Chemie en farma.

Dit zijn sectoren waarin België zich heeft gespecialiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de Heckscher-Ohlin theorie?

A

Landen exporteren producten op basis van hun beschikbaarheid aan productiefactoren (arbeid vs. kapitaal).

Deze theorie breidt het idee van comparatief voordeel uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de Leontief-paradox?

A

De VS exporteerde arbeid-intensieve goederen ondanks veel kapitaal.

Dit toont aan dat kwaliteit van arbeid ook meetelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de redenen voor protectionisme?

A

Bescherming van jobs, oneerlijke concurrentie, strategische sectoren.

Protectionisme leidt vaak tot welvaartsverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is dumping?

A

Export tegen een prijs onder de kostprijs.

Dit is een voorbeeld van oneerlijke concurrentie in de buitenlandse handel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is autarkie?

A

Een gesloten economie die niet handelt met het buitenland.

Dit leidt tot een evenwicht waar consumenten en producenten profiteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de rol van subsidies in handelsbeperkingen?

A

Tijdelijk beschermen of steunen van nieuwe sectoren.

Subsidies kunnen leiden tot inefficiëntie en slechte overheidskeuzes.

17
Q

Wat zijn de drie fases van globalisering?

A

Globalisering 1.0, Globalisering 2.0, Globalisering 3.0.

Elke fase heeft unieke kenmerken en invloeden op de wereldhandel.

18
Q

Wat is de ‘China-schok’?

A

De plotselinge stijging van Chinese export naar de rest van de wereld na 2001.

Dit had grote impact op industriële jobs in de VS en Europa.

19
Q

Wat is de conclusie over internationale handel?

A

Bevordert groei en efficiëntie, maar heeft ook verliezers.

Beleid moet verliezers beschermen, niet per se sectoren.