Hoofdstuk 5 Farmactherapie II Flashcards

(277 cards)

1
Q

B-receptor

A

Receptor met grote affiniteit voor epinefrine = adrenaline en norepinefrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Acne vulgaris

A

Jeugdpuistjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Adstringentia

A

Middelen die een beschermende laag op een huid of slijmvlies aanbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aerosol

A

Verpakkingswijze waarin de werkzame stof wordt verneveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Allergeen

A

Stof die een allergische reactie kan veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Allergie

A

Overgevoeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anaal

A

Via de anus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anabool

A

Opbouwend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Analgeticum

A

Pijnstiller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Analogon / analoga

A

Overeenkomende stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Androgenen

A

Mannelijke Geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Anaestheticum

A

Verdovend middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Antagonist

A

Stof met tegengesteld effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Anti emetica

A

Middelen tegen braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Anti epileptica

A

Middelen tegen epilepsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Antiarrhythmicum

A

Geneesmiddelen tegen hartritmestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Antibiotica

A

Stoffen die door micro-organismen of synthetisch worden gemaakt en een antibacterieel effect hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Antichoagulantia

A

Middelen die bloedstolling voorkomen of behandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Anticonceptivum

A

Voorbehoedsmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Anticholinergica

A

Parasympathicolytica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Antidepressiva

A

Middelen tegen depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Antidiarrhoica

A

Middelen tegen diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Antiflogistica

A

Middelen die ontstekingen remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Antiflogistisch

A

Ontstekingsremmend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Antigeen
Lichaamsvreemde stof, die een reactie kan opwekken in het lichaam
26
B- Blokker
Sympathicolyticum met effect op de B-receptoren
27
Antihypertensiva
Middel tegen hypertensie
28
Anti inflammatoir
Ontstekingsremmend
29
Antimycotium
Middel tegen schimmels
30
Antiprozoicum
Middel tegen infecties met eencellige organismen
31
Antipruritica
Middel tegen jeuk
32
Antipyretica
Middel die koorts dempen
33
Antirheumatica
Middel die een onderdrukkende werking hebben op reumatische verschijnselen, pijn, ontstekingen
34
Antithrombotica
Middelen die trombose = bloedstolling in een intact bloedvat voorkomen
35
Antitussiva
Hoestprikkelremmende stoffen
36
Applicator
Toedieningshulpmiddel
37
Arrhythmia
Ritmestoornis ook wel aritmie
38
Bactericide
Bacteriedodend
39
Bacteriostatisch
Bacterieremmend
40
Bloedspiegel
Hoeveelheid geneesmiddel per hoeveelheid 100 ml bloed
41
Bronchus mv bronchi
Een van de twee hoofdvertakkingen van de luchtpijp
42
Cardiaca
Middelen met een effect op het hart
43
Cervix
Baarmoederhals
44
Chronotroop
Betreffende de contractiefrequentie van het hart
45
Congestie
Stuwing, zwelling
46
Constipatie
Verstopping, obstipatie
47
Contra indicatie
De reden waarom een geneesmiddel niet gebruikt mag worden
48
Cumulatie
Opstapeling van stoffen in het lichaam
49
Curatief
Genezend
50
Cytostaticum
Celgroeiremmend middel bij kanker
51
Decongestiva
Middelen met een ontzwellend effect
52
Defecatie
Lozen van ontlasting
53
Dehydratie
Uitdroging
54
Diurese
Urineproductie
55
Diureticum
Urine afdrijvend middel, plasmiddel
56
Dyspneu
Kortademigheid
57
Dyspnoe
Kortademigheid
58
Dyspnoea
Kortademigheid
59
Eczeem
Chronische huidontsteking
60
Emollientia
Middelen die de slijmvliezen verzachten, en daardoor hoesten minder pijnlijk maakt
61
Endogeen
Van binnenuit
62
Enteraal
Toedieningsweg via de tractus digestivus
63
Enteric coated
Orale toedieningsvorm, waarbij de wand van de dragee de inhoud tegen maagsap beschermt en pas in de darm uiteenvalt
64
Epilepsie
Vallende ziekte
65
Expectorantia
Middelen die het hoesten vergemakkelijken door het slijm minder taai te maken
66
Farmacotherapie
Behandeling met geneeskunde
67
Farmaca
Geneesmiddelen
68
Follikel
Eiblaasjes
69
Fungi
Schimmels
70
Genitalia
Geslachtsorganen
71
Glucocorticoid
Hormoon geproduceerd door de bijnierschors
72
Haemostaticum
Middel dat de bloedstolling bevordert
73
Halfwaardetijd
Tijd waarin de hoeveelheid beschikbare geneesmiddelen in het bloed tot de helft afneemt
74
Hyperfunctie
Te strek werkend
75
Hypnoticum
Slaapmiddel
76
Hypofunctie
Te zwak werkend
77
Hypoglykemie
Te laag glucosegehalte in het bloed
78
Immunomodulantia
Stoffen die het immunologische systeem beïnvloeden
79
Immuun
Ongevoeligheid van de mens voor micro-organismen
80
Implantatie
Onderhuids een geneesmiddeldepot of hulpmiddel aanleggen
81
Incubatietijd
Tijdsverloop tussen besmetting en ziekteverschijnselen
82
Indicatie
Reden waarom men een geneesmiddel neemt
83
Infertiliteit
Onvruchtbaarheid
84
Infestatie
Invasie van dierlijke organismen bv. Een worm
85
Infuus
Intraveneuze toedieningsvorm van vocht met of zonder geneesmiddel
86
Inhalatie
Per inademing
87
Inotroop
Betreffende contractiekracht van het hart
88
Insufficiëntie
Onvoldoende werking
89
Insult
Aanval van epilepsie
90
Intermitterend
Afwisselend
91
Intra - arterieel
In de slagader
92
Intra -articulair
In het gewricht
93
Intracardiaal
In het hart
94
Intracutaan
In de huid
95
Intramusculair
In de spier
96
Intrathecaal
Binnen de hersenvliezen
97
Intraveneus
In de vene
98
Keratolytica
Middelen die de hoornlaag van de huid verweken
99
Laxans
Middel om de stoelgang te bevorderen (meervoud laxantia)
100
Lipide
Vet
101
Lokale werking
Plaatselijke werking
102
Manische depressie
Psychiatrische ziektebeeld met afwisselende overdreven opgewektheid en grote somberheid
103
Memopauze
Hormonale overgangsfase bij de vrouw
104
Mineralocorticoid
Hormoon geproduceerd door de bijnierschors
105
Mycose
Schimmelinfectie
106
Mydriaticum
Pupilverwijdende stof
107
Mioticum
Pupil vernauwende stof
108
Narcose
Algehele verdoving
109
Nervus vagus
Tiende hersenzenuw
110
Neurolepticum
Stof die de werking van het centrale zenuwstelsel onderdrukken
111
Neurotroop
Met effect op het zenuwstelsel
112
NSAID's niet steroïd anti inflammatoir middelen bv prostaglandinesyntheseremmers
NSAID's niet steroïd anti inflammatoir middelen bv prostaglandinesyntheseremmers
113
Obstipatie
Abnormale lage frequentie van defecatie met harde ontlasting
114
Oestrogeen
Vrouwelijke Geslachtshormonen
115
Oncolyticum
Celgroeiremmend middel bij kanker
116
Opioiden middelen met dempende werking op centraal zenuwstelsel
Opioiden middelen met dempende werking op centraal zenuwstelsel
117
Oraal
Via de mond
118
Otitis media
Middenoorontsteking
119
Ovarium
Eierstok
120
Ovulatie
Eisprong
121
Ovulum
Eitje
122
Parasympathicus
Onderdeel van autonoom zenuwstelsel dat zorgt voor de stofwisseling en opbouw van lichaamsreserves
123
Parenteraal
Toedieningsweg niet via de tractus digestivus
124
Peristaltiek
Kneedbeweging van de maag en darm waardoor de voedselbrij wordt voortgeduwd
125
Placebo
Schijn medicijn waarin geen werkzame stof zit
126
Placenta
Moederkoek
127
Progestagenen
Vrouwelijk Geslachtshormonen
128
Protectiva
Middelen met beschermende werking
129
Pruritus
Jeuk
130
Psychofarmaca
Stoffen die werking hebben op het geestelijk functioneren
131
Pyrogeen
Koortsverwekkende stof
132
Rectaal
Via het rectum
133
Resistent
Weerstand bieden ongevoelig
134
Resorptie
Opname van een geneesmiddel uit de darm in het bloed
135
Secretie
Afscheiding
136
Sedativum
Rustgevende stof
137
Sedering
Kalmering
138
Sensibilisatie
Het ontstaan van een ongevoeligheid bij herhaald gebruik van de stof
139
Serum
Oplossing van antistoffen ook bloed zonder bloedcellen en fibrinogeen
140
Sinusitis
Ontsteking van de bijholtes
141
Spasme
Kramptoestand
142
Specialité
Geneesmiddel met een gedeponeerd merknaam
143
Spectrum
Bij een antibiotica , bacteriesoorten waar tegen een antibioticum effectief is
144
Steriel
Zonder aanwezigheid van micro-organismen
145
Subcutaan
Onder de huid
146
Sublinguaal
Onder de tong
147
Suppleren
Aanvullen
148
Suppositorium
Zetpil
149
Sympathicolyticum
Stof die de werking van het sympathische zenuwstelsel kan opheffen
150
Sympathicomimeticum
Stof die de werking van het zenuwstelsel versterkt
151
Sympathicus
Onderdeel van autonoom zenuwstelsel dat zorgt in situatie van stress en noodgevallen voor verhoogde prestaties
152
Synergisme
Tegenovergestelde van antagonisme bij twee geneesmiddelen dat het effect groter is dan de som van effecten van de afzonderlijke middelen
153
Systemisch
Algemeen, in het hele lichaam
154
Testosteron
Mannelijk Geslachtshormonen
155
Trombus
Bloedstolsel
156
Thyromimetica
Stof met een stimulerende werking op de schildklier
157
Thyrostatica
Stof met een remmende werking op de schildklier
158
Trombocytenaggregatieremmers
Middelen die aan elkaar plakken van bloedplaatjes tegen gaan
159
Tonus
Spierspanning
160
Topisch
Lokaal, ter plaatse
161
Toxisch
Giftig
162
Tranquillizers
Kalmerend middel
163
Tremor
Beving
164
Ulcus ventriculi
Maagzweer
165
Uterus
Baarmoeder
166
Uterustonica
Middelen die de tonus van de uterus verhogen
167
Vaccin
Oplossing van gedode of verzwakte ziektekiemen of toxinen
168
Vaginaal
Via de vagina
169
Vasodilatatie
Vaatverwijding
170
Vehiculum
Draagstof
171
Virustatica
Middel dat de groei van virussen remt
172
Farmacotherapie
Behandeling met geneeskunde
173
Farmaca
Geneesmiddelen
174
Follikel
Eiblaasjes
175
Fungi
Schimmels
176
Genitalia
Geslachtsorganen
177
Glucocorticoid
Hormoon geproduceerd door de bijnierschors
178
Haemostaticum
Middel dat de bloedstolling bevordert
179
Halfwaardetijd
Tijd waarin de hoeveelheid beschikbare geneesmiddelen in het bloed tot de helft afneemt
180
Hyperfunctie
Te strek werkend
181
Hypnoticum
Slaapmiddel
182
Hypofunctie
Te zwak werkend
183
Hypoglykemie
Te laag glucosegehalte in het bloed
184
Immunomodulantia
Stoffen die het immunologische systeem beïnvloeden
185
Immuun
Ongevoeligheid van de mens voor micro-organismen
186
Implantatie
Onderhuids een geneesmiddeldepot of hulpmiddel aanleggen
187
Incubatietijd
Tijdsverloop tussen besmetting en ziekteverschijnselen
188
Indicatie
Reden waarom men een geneesmiddel neemt
189
Infertiliteit
Onvruchtbaarheid
190
Infestatie
Invasie van dierlijke organismen bv. Een worm
191
Infuus
Intraveneuze toedieningsvorm van vocht met of zonder geneesmiddel
192
Inhalatie
Per inademing
193
Inotroop
Betreffende contractiekracht van het hart
194
Insufficiëntie
Onvoldoende werking
195
Insult
Aanval van epilepsie
196
Intermitterend
Afwisselend
197
Intra - arterieel
In de slagader
198
Intra -articulair
In het gewricht
199
Intracardiaal
In het hart
200
Intracutaan
In de huid
201
Intramusculair
In de spier
202
Intrathecaal
Binnen de hersenvliezen
203
Intraveneus
In de vene
204
Keratolytica
Middelen die de hoornlaag van de huid verweken
205
Laxans
Middel om de stoelgang te bevorderen (meervoud laxantia)
206
Lipide
Vet
207
Lokale werking
Plaatselijke werking
208
Manische depressie
Psychiatrische ziektebeeld met afwisselende overdreven opgewektheid en grote somberheid
209
Memopauze
Hormonale overgangsfase bij de vrouw
210
Mineralocorticoid
Hormoon geproduceerd door de bijnierschors
211
Mycose
Schimmelinfectie
212
Mydriaticum
Pupilverwijdende stof
213
Mioticum
Pupil vernauwende stof
214
Narcose
Algehele verdoving
215
Nervus vagus
Tiende hersenzenuw
216
Neurolepticum
Stof die de werking van het centrale zenuwstelsel onderdrukken
217
Neurotroop
Met effect op het zenuwstelsel
218
NSAID's niet steroïd anti inflammatoir middelen bv prostaglandinesyntheseremmers
NSAID's niet steroïd anti inflammatoir middelen bv prostaglandinesyntheseremmers
219
Obstipatie
Abnormale lage frequentie van defecatie met harde ontlasting
220
Oestrogeen
Vrouwelijke Geslachtshormonen
221
Oncolyticum
Celgroeiremmend middel bij kanker
222
Opioiden middelen met dempende werking op centraal zenuwstelsel
Opioiden middelen met dempende werking op centraal zenuwstelsel
223
Oraal
Via de mond
224
Otitis media
Middenoorontsteking
225
Ovarium
Eierstok
226
Ovulatie
Eisprong
227
Ovulum
Eitje
228
Parasympathicus
Onderdeel van autonoom zenuwstelsel dat zorgt voor de stofwisseling en opbouw van lichaamsreserves
229
Parenteraal
Toedieningsweg niet via de tractus digestivus
230
Peristaltiek
Kneedbeweging van de maag en darm waardoor de voedselbrij wordt voortgeduwd
231
Placebo
Schijn medicijn waarin geen werkzame stof zit
232
Placenta
Moederkoek
233
Progestagenen
Vrouwelijk Geslachtshormonen
234
Protectiva
Middelen met beschermende werking
235
Pruritus
Jeuk
236
Psychofarmaca
Stoffen die werking hebben op het geestelijk functioneren
237
Pyrogeen
Koortsverwekkende stof
238
Rectaal
Via het rectum
239
Resistent
Weerstand bieden ongevoelig
240
Resorptie
Opname van een geneesmiddel uit de darm in het bloed
241
Secretie
Afscheiding
242
Sedativum
Rustgevende stof
243
Sedering
Kalmering
244
Sensibilisatie
Het ontstaan van een ongevoeligheid bij herhaald gebruik van de stof
245
Serum
Oplossing van antistoffen ook bloed zonder bloedcellen en fibrinogeen
246
Sinusitis
Ontsteking van de bijholtes
247
Spasme
Kramptoestand
248
Specialité
Geneesmiddel met een gedeponeerd merknaam
249
Spectrum
Bij een antibiotica , bacteriesoorten waar tegen een antibioticum effectief is
250
Steriel
Zonder aanwezigheid van micro-organismen
251
Subcutaan
Onder de huid
252
Sublinguaal
Onder de tong
253
Suppleren
Aanvullen
254
Suppositorium
Zetpil
255
Sympathicolyticum
Stof die de werking van het sympathische zenuwstelsel kan opheffen
256
Sympathicomimeticum
Stof die de werking van het zenuwstelsel versterkt
257
Sympathicus
Onderdeel van autonoom zenuwstelsel dat zorgt in situatie van stress en noodgevallen voor verhoogde prestaties
258
Synergisme
Tegenovergestelde van antagonisme bij twee geneesmiddelen dat het effect groter is dan de som van effecten van de afzonderlijke middelen
259
Systemisch
Algemeen, in het hele lichaam
260
Testosteron
Mannelijk Geslachtshormonen
261
Trombus
Bloedstolsel
262
Thyromimetica
Stof met een stimulerende werking op de schildklier
263
Thyrostatica
Stof met een remmende werking op de schildklier
264
Trombocytenaggregatieremmers
Middelen die aan elkaar plakken van bloedplaatjes tegen gaan
265
Tonus
Spierspanning
266
Topisch
Lokaal, ter plaatse
267
Toxisch
Giftig
268
Tranquillizers
Kalmerend middel
269
Tremor
Beving
270
Ulcus ventriculi
Maagzweer
271
Uterus
Baarmoeder
272
Uterustonica
Middelen die de tonus van de uterus verhogen
273
Vaccin
Oplossing van gedode of verzwakte ziektekiemen of toxinen
274
Vaginaal
Via de vagina
275
Vasodilatatie
Vaatverwijding
276
Vehiculum
Draagstof
277
Virustatica
Middel dat de groei van virussen remt