Hoorcollege 1: Introductie Flashcards

(89 cards)

1
Q

als een stoornis vroeg in het leven voorkomt, dan is de oorzaak waarschijnlijk:

A
  • neurobiologisch of
  • genetisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

als een stoornis later in het leven voorkomt, dan is de oorzaak waarschijnlijk:

A
  • omgevingsbepaald
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar moet je rekening mee houden bij het zoeken naar de oorzaak van een stoornis?

A

met de interactie tussen genetica en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat betekent growing into deficits?

A

gedrag begint pas laat af te wijken, terwijl de stoornis als sinds vroeg bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat betekent het voor de afloop als een stoornis vroeger dan gemiddeld in het leven ontwikkelt?

A

dat de afloop vaker lastiger is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een internaliserende stoornis?

A
  • het kind lijdt er zelf onder, de omgeving niet (echt)
  • (emotioneel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een externaliserende stoornis?

A
  • de omgeving heeft er meer last van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welk geslacht heeft eerder een internaliserende stoornis?

A

vrouwen/meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welk geslacht heeft eerder een externaliserende stoornis?

A

mannen/jongens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een seculaire trend m.b.t. vroeggeboortes/prematuur?

A
  • door medische ontwikkelingen zijn vroeggeboortes mogelijk en is er meer kans dat een premature baby overleeft,
  • prematuur geboren zijn is echter een risicofactor voor ontwikkelingsstoornissen ontwikkelen
  • door medische vooruitgang is meer kans op ontwikkelingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe escaleren gedragsproblemen?

A

door omgeving-biologische relatie/interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe voorkomen we gedragsproblemen?

A

opvoeding is een bepalende factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe kan je “abnormaal” definiëren?

A

afwijkend van de norm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke normen kunnen van belang zijn bij het definiëren van “abnormaal”?

A
  • context
  • cultuur
  • leeftijd
  • tijdsgeest
  • geslacht
  • normen
  • rol van ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer wijkt een kind af van de norm?

A
  1. ontwikkelingsvertraging
  2. regressie of achteruitgang
  3. extreme hoge of lage frequentie
  4. extreme hoge of lage intensiteit
  5. aanhoudend gedrag
  6. gedrag niet in overeenstemming met de situatie
  7. plotse veranderingen in gedrag
  8. verschillende problematische gedragingen
  9. kwalitatief verschil met normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de definitie van een ontwikkelingsstoornis?

A
  • het stellen van gedrag dat ooit, maar niet langer, past binnen het ontwikkelingsniveau van het kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de definitie van ontwikkelingspsychopathologie?

A
  • de studie van ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan, of beschermen tegen psychopathologie
  • over oorzaken en beschermende factoren van psychopathologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

zijn therapeutische interventies effectief bij ontwikkelingsstoornissen?

A

slechts gedeeltelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

in het algemene theoretische kader van ontwikkelingspsychopathologie, welke 5 contexten zijn er?

A
  1. biologisch
  2. individueel
  3. familie/gezin
  4. sociaal
  5. cultureel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke 2 personen zijn bekend van het transactioneel en ecologisch model?

A

Sameroff en Bronfenbrenner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat staat centraal in de transactionele en ecologische modellen?

A

interactie tussen individu en omgeving
+ tijdsdimentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

microsysteem

A
  • school, gezin, leeftijd
  • directe omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

mesosysteem

A
  • relatie tussen onderdelen in het microsysteem
  • de relatie tussen je ouders bvb
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

exosysteem

A

buurt waarin het kind wordt grootgebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
macrosysteem
waarden en normen in de CULTUUR
26
chronosysteem
verandering van een individu doorheen de levensloop
27
proximaal
- dichtbij - directe invloed
28
distaal
- verder af - via via - via andere lagen
29
voorbeeld van distaal?
ouder werkloos --> ouder mentale problemen --> anders opvoeden --> problemen bij kind
30
welke 5 modellen verklaren psychopathologie bij het kind?
1. medisch 2. gedragsgeöriënteerd 3. cognitief 4. psychoanalytisch 5. gezinssystemisch
31
wat is een ontwikkelingsstoornis volgens het medische model?
- organisch disfunctioneren
32
onder welk model vallen de ICD en de DSM?
het medische model
33
bij het medische model, waartoe leidt classificeren?
classificeren --> diagnostiseren
34
wat is gedrag volgens de gedragsgeöriënterende modellen?
alle gedrag is aangeleerd, door leerprincipes
35
welke 4 leerprincipes zijn er volgens de gedragsgeöriënteerde modellen?
1. klassieke conditionering 2. operante conditionering 3. imitatie 4. sociaal leren
36
welke 2 personen passen bij klassieke conditionering?
1. Pavlov 2. Watson
37
welk persoon past bij operante conditionering?
Skinner
38
welk persoon past bij sociaal leren?
Bandura
39
welk leerprincipe past bij Pavlov?
klassieke conditionering
40
welk leerprincipe past bij Watson?
klassieke conditionering
41
welk leerprincipe past bij Skinner?
operante conditionering
42
welk leerprincipe past bij Bandura?
sociaal leren
43
hoe dacht Watson over de mens?
de mens is maakbaar
44
wie deed het Little Albert Experiment?
Watson
45
tot welk leerprincipe behoort het Little Albert Experiment?
klassieke conditionering
46
tot welk leerprincipe hoort Thorndikes law of effect?
operante conditionering
47
Thorndikes law of effect
gedrag is afhankelijk van de gevolgen
48
waarvoor zorgt bekrachtinging?
gedrag vaker doen
49
waarvoor zorgt straf?
gedrag minder vaak/niet meer doen
50
wat is positieve bekrachtiging?
iets plezierigs toevoegen
51
wat is negatieve bekrachtiging?
iets onplezierigs weghalen
52
wat is positieve straf?
iets onplezierigs toevoegen
53
wat is negatieve straf?
iets plezierigs weghalen/wegnemen
54
hoe werkt imitatie?
door te observeren en het na te doen
55
wat voegt het leerproces sociaal leren (van Bandura) toe aan de gedragsgeöriënteerde modellen?
cognitieve processen
56
bij welk geslacht heeft sociaal leren meer effect?
bij jongens
57
heeft het een effect waar sociaal leren wordt getoond (animatie, tv, real life)?
nee, overal evenveel effect
58
noem de pionier van de cognitieve modellen?
Piaget
59
wat houdt Piagets cognitieve model in?
- 4 stadia waar kinderen doorheen gaan
60
wat gebeurt er in de stadia van Piagets cognitieve model?
- doorheen de stadia bouwen kinderen schema's op
61
hoe bouwen kinderen schema's op in Piagets cognitieve model?
door: 1. assimilatie 2. accomodatie
62
assimilatie (Piagets cognitieve model)
schema toepassen op andere gebeurtenissen
63
accomodatie (Piagets cognitieve model)
schema aanpassen
64
welke 2 soorten maladaptieve cognitieve schema's zijn er (Kendall, 2006)?
1. tekortkomingen (geen schema) 2. vervormingen (alles aan jezelf beschuldigen)
65
welk model zijn van Crick en Dodge (1996)?
SIP-model
66
van wie is het SIP-model?
Crick en Dodge (1996)
67
wat is de basis van het SIP-model (Crick en Dodge (1996))?
database
68
hoe werkt het SIP-model (Crick en Dodge (1996))?
1. gebeurtenis in omgeving --> 2. encoding of cues --> 3. interpretatie van cues --> 4. regulatie --> 5. gedrag --> 6. gevolg van omgeving
69
welke drie psychoanalytische modellen heb je?
1. klassieke psychoanalyse 2. egopsychologie 3. hechtingstheorie
70
wie is bekend van de klassieke psychoanalyse?
Freud
71
wie is bekend van de egopsychologie?
Erikson
72
wie is bekend van de hechtingstheorie?
Bowlby en Ainsworth
73
wat is centraal bij ambivalente hechting?
paniek
74
wat is centraal bij vermijdende hechting?
het doet ze niks
75
wat valt onder de egopsychologie?
acht ontwikkelingsstadia van Erikson
76
Welk psychoanalytisch model past bij Freud?
klassieke psychoanalyse
77
Welk psychoanalytisch model past bij Erikson?
egopsychologie
78
welk psychoanalytisch model past bij Bowlby?
hechtingstheorie
79
welk psychoanalytisch model past bij Ainsworth?
hechtingstheorie
80
welk psychoanalytisch model past bij Harlow?
hechtingstheorie
81
Waar is Harlow bekend mee geworden?
het aapjes-experiment: aapjes verkiezen warmte boven eten
82
van wie is het aapjes-experiment?
Harlow
83
tot welk psychoanalytisch model behoort het aapjes-experiment?
hechtingstheorie
84
wat is het kritiek op Freuds klassieke psychoanalyse?
1. theorie is te complex 2. gebaseerd op klinische data, niet op objectieve data 3. assumpties zijn niet te testen
85
waar ligt de nadruk bij het gezinssysteemstheorie?
op het gezin als ontwikkelend systeem
86
welke theorie bedacht Minuchin?
structurele gezinssysteemtheorie
87
van wie is de structurele gezinssysteemtheorie?
van Minuchin
88
waardoor komt psychopathologie volgens de gezinssysteemstheorie?
door een relatiepatroon van de gezinsleden, de geinsstructuur (rigide vs grenzenloos) en/of triangulatie
89
triangulatie (structurele gezinssysteemtheorie)
verstrengeling van het kind in het subsysteem van de relatie van de ouders