Hoorcollege 3: angststoornissen Flashcards

(148 cards)

1
Q

wat is epidemiologie?

A
  • studie naar het voorkomen of verspreiden van ziektes
  • (hoe vaak komt … voor?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

is angst/angststoornissen en internaliserend of externaliserend probleem?

A

internaliserend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat deed Achenbach?

A

hij zette alle symptomen van alle ontwikkelingsstoornissen in een factoranalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wie stopte alle symptomen van ontwikkelingsstoornissen in een factoranalyse?

A

Achenbach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat kwam er uit de factoranalyse van Achenbach?

A

er zijn in de ontwikkelingsstoornissen, en de symptomen hiervan, twee factoren te onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke twee factoren zijn er te onderscheiden in ontwikkelingsstoornissen en de symptomen hiervan, volgens de factoranalyse van Achenbach?

A
  1. internaliserend
  2. externaliserend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de biologische functie van angst?

A

bescherming in gevaarlijke situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is normale ontwikkeling bij kinderen wat betreft angst?

A

kinderen gaan door bepaalde angstperiodes –> dat is goed voor de ontwikkeling van de fight-flight-reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat betekent het als een stoornis internaliserend is?

A

dat het individu er zelf last van heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

is depressie internaliserend of externaliserend?

A

internaliserend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke stoornisnaam hoort bij angstsymptomen?

A

angststoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke stoornisnaam hoort bij depressieve symptomen?

A

stemmingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de overeenkomstige factor tussen angstsymptomen en depressieve symptomen?

A

negatief affect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is een unieke factor van angstsymptomen, die je niet ziet bij depressieve symptomen?

A

verhoogde arousal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een unieke factor van depressieve symptomen, die je niet ziet bij angstsymptomen?

A

laag positief affect (anhedonie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dus uit welke twee factoren bestaan angstsymptomen?

A

negatief affect en hoge arousal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

dus uit welke twee factoren bestaan depressieve symptomen?

A

negatief affect en laag positief affect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welk geslacht heeft meer last van angst- en depressieve symptomen?

A

meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat verstaan we onder vrees?

A

dreiging is voelbaar, directe omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat verstaan we onder angst?

A

niet perse voelbare dreiging, vooral in gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is de overeenkomst tussen angst en vrees?

A

allebei krijgen veroorzaken ze dezelfde 3 lichamelijke reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke 3 lichamelijke reacties worden veroorzaakt door angst en vrees?

A
  1. fysiologisch
  2. cognitief
  3. gedragsmatig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

lichamelijke reacties worden veroorzaakt door angst en vrees: fysiologisch

A

amygdala actief –> stresshormonen –> endorfines en cortisonen –> verhoogde hartslag etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

lichamelijke reacties worden veroorzaakt door angst en vrees: cognitief

A
  • gedachten
  • bijvoorbeeld doemdenken of het verbeelden van lichamelijke schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
lichamelijke reacties worden veroorzaakt door angst en vrees: gedragsmatig
bijvoorbeeld: - weglopen - bevende stem - ogen sluiten
26
wat is het verschillen tussen angst en vrees?
- vrees: voelbare dreiging in de directe omgeving - angst: getriggerd vanuit de gedachten
27
wat is zorgen?
enkel gedachten, geen reële dreiging
28
wat is het verschil tussen zorgen en angst?
angst kan betrekking hebben op een reële dreiging zorgen komen niet voort uit een reële dreiging
29
waar of niet waar: weglopen bij angst is een positieve bekrachtiging?
- niet waar, weglopen is een negatieve bekrachtiging - negatief = iets weghalen, weglopen is dus negatief, want de angst wordt weggehaald
30
5 punten in de angstontwikkeling:
1. 6 tot 9 maanden 2. 2 jaar 3. 4 jaar 4. jonge kinderen 5. adolescenten/pubers
31
wat is een normale angst in de categorie 6 tot 9 maanden?
angst voor vreemden (heeft te maken met hechting)
32
wat is een normale angst in de categorie 2 jaar?
bang voor verkleedde figuren
33
wat is een normale angst in de categorie 4 jaar?
bang voor het donker
34
wat is een normale angst in de categorie jonge kinderen?
fysiek gevaar (ontwikkelt vroeg en stopt vroeg)
35
wat is een normale angst in de categorie adolescenten/pubers?
sociale angst
36
waar of niet waar: angsttoornissen zijn de meest voorkomende ontwikkelingsstoornissen?
waar
37
waar of niet waar: mannen hebben eerder last van angststoornissen?
niet waar, vrouwen hebben er eerder last van
38
wanneer ontstaan angststoornissen?
in de kindertijd of adolescentie
39
waar of niet waar: angststoornissen komen eerder voor bij kinderen dan bij volwassenen?
niet waar, komen eerder voor bij volwassenen dan bij kinderen
40
hebben angstsoornissen heterotypische of homotypische continuïteit?
heterotypische continuïteit
41
voorbeeld van heterotypische continuïteit bij angststoornissen
bijvoorbeeld: begint met sepreatieangst en wordt later in de ontwikkeling een paniekstoornis
42
met welke stoornis heeft een angststoornis een hoge comorbiditeit?
depressie
43
wat is een mogelijke verklaring voor de hoge onderlinge comorbiditeit tussen angststoornissen en depressie?
allebei zijn het internaliserende stoornissen
44
hoeveel mensen krijgen een behandeling voor angststoornissen (los van effectiviteit)?
1/4e deel
45
welke soorten angststoornissen zijn er?
1. algemene angststoornis 2. seperatieangst 3. sociale angst/sociale fobie 4. selectief mutisme 5. paniekstoornis 6. obsessief compulsieve stoornis 7. PTSS 8. reactieve hechtingsstoornis
46
bij algemene angststoornis, welke van de drie is het meest prevalent: vrees, angst, zorg?
vooral zorgen (irreëel dus)
47
hoe ontstaat angst/zorgen bij een algemene angststoornis?
- begint reëel, maar dan wordt het irrationeel zonder specifieke aanleiding (little worries) - bepaalde gedachten die angst creeëren
48
wat is het verschil in DSM-criteria per leeftijdscategorie?
- kinderen hoeven maar aan een van de criteria te voldoen - bij volwassenen moeten er minstens drie van de criteria voldaan worden
49
6 DSM criteria van de algemene angststoornis
1. rusteloos/gespannen gevoel 2. snel vermoeid 3. moeite met concentratie 4. prikkelbaarheid 5. spierspanning 6. slaapstoornis
50
welke 2 symptomen/criteria van de DSM zijn het meest prevalent bij de algemene angststoornis?
1. rusteloos/gespannen gevoel 2. slaapstoornis
51
bij welke leeftijdscategorie wordt de algemene angststoornis het vaakst gediagnosticeerd?
volwassenen, bijna nooit kinderen
52
heeft de algemene angststoornis een heterotypische of homotypische continuïteit?
heterotypisch
53
voorbeeld heterotypische continuïteit bij algemene angststoornis
- kindertijd: seperatieangst - adolescentie: sociale angst - volwassene leeftijd: algemene angststoornis
54
waar of niet waar: separatieangst is een kindeigen stoornis?
waar
55
wat houdt separatieangst in?
angst om gescheiden te worden van emotionele hechtingspersoon
56
wat is een special fobie binnen separatieangst?
schoolangst
57
is separatieangst in alle leeftijdscategorieën abnormaal?
nee
58
op welke leeftijd is separatieangst NIET ABnormaal (en dus normaal)?
tussen de 6 en 9 maanden, tot 3 jaar
59
wat gebeurt er als separatieangst onbehandeld blijft?
dan is dat een groot risicofactor voor de ontwikkeling van algemene angststoornis op volwassen leeftijd
60
hoeveel criteria voor de diagnose separatieangst?
minstens 3 voor minstens 4 weken
61
voor welke leeftijd moet de diagnose separatieangst gesteld worden?
voor 12e levensjaar
62
met welke stoornissen heeft separatieangst een hoge comorbiditeit?
op volwassen leeftijd: 1. algemene angststoornis 2. depressie 3. paniekstoornis
63
wat houdt sociale angst in?
angst om negatief geëvalueerd te worden
64
voor welke leeftijdscategorie is sociale angst (in zeker mate) normaal (niet abnormaal)?
pubers
65
wat zijn voorbeelden van buitensporige sociale angst?
- niet naar buiten durven - niet durven bellen
66
waar of niet waar: sociale angst/sociale fobie hoeft maar in één situatie gezien te worden?
niet waar, is in meerdere situaties te zien
67
wat is de aanvangsleeftijd van sociale angst/sociale fobie?
8 jaar, maar prevalentie stijgt met leeftijd
68
Westenberger et al., (2004) heeft in een paper angstsymptomen in een factoranalyse gegooid. welke 3 dimensies vond hij?
1. fysiek gevaar 2. prestatie/falen 3. sociale evaluatie
69
Westenberger et al., (2004) heeft in een paper angstsymptomen in een factoranalyse gegooid. Welke dimensie daalt met leeftijd?
fysiek gevaar
70
Westenberger et al., (2004) heeft in een paper angstsymptomen in een factoranalyse gegooid. Welke dimensie stijgt met leeftijd?
sociale evaluatie
71
Vanuit wiens theorie bekeek Westenberger de verandering van angst voor sociale evaluatie met de leeftijd?
vanuit de theorie van Loevinger (egodevelopment)
72
Hoe kan vanuit de egodevelopmenttheorie van Loevinger verklaard worden dat sociale-evaluatie-angst met leeftijd toeneemt?
als we ouder worden gaan we vanuit de zelfbeschermingsfase naar het conformistisch zelfbewust stadium, waar we leren dat anderen er ook toe doen en dat we niet de enigen zijn op de wereld --> meer bezig met andermans meningen en dus sociale-evaluatie-angst
73
waar of niet waar: selectief mutisme is kind-specifieke stoornis?
waar
74
wat houdt selectief mutisme in?
angst om in specifieke situatie te spreken
75
waarom is het moeilijk om selectief mutisme te diagnostiseren?
het wordt wel eens verward met ASS of een taalstoornis of schoolfobie
76
waardoor verschil selectief mutisme van bijvoorbeeld sociale angststoornis?
selectief mutisme is situatiespecifiek, terwijl sociale angst in meerdere situaties te zien is
77
wanneer praten kinderen met selectief mutisme wel?
als ze zich veilig voelen
78
waar of niet waar: kinderen met selectief mutisme hebben altijd een trauma meegemaakt, waardoor ze nu selectief mutisme hebben?
niet waar, vaak is er ooit wel een onveilige situatie geweest, maar het is geen noodzakelijke factor
79
waar of niet waar: selectief mutisme is een extreme voorloper van sociale angststoornis in de pubertijd?
waar
80
waardoor wordt een paniekstoornis gekenmerkt?
door paniekaanvallen
81
wat houdt een paniekstoornis in?
zorgen over het krijgen van een paniekaanval in een publieke plaats
82
wat voor gedrag laten mensen met een paniekstoornis vaak zien?
mijdend van openbare plekken uit angst voor het krijgen van een paniekaanval in de openbare ruimte
83
hoe wordt een paniekstoornis ook wel genoemd?
agorafobie
84
wat is een criteria voor paniekstoornis?
niet meer naar buiten durven
85
hoe wordt OCD gekenmerkt qua gedrag?
repetitief gedrag en preoccupatie daarover
86
wat houdt OCD in?
een stoornis waarbij mensen dwanggedachten genoodzaakt onder controle moeten houden met repetitief gedrag
87
wat zijn 2 biologische factoren van OCD?
1. neurotransmitters 2. hersenstructuur
88
heeft OCD heterotypische of homotypische continuïteit?
heterotypische continuïteit
89
wat is het verschil tussen OCD en OCPD?
1. bij OCD weten de mensen dat de dwanggedachten en -handeling niet rationeel zijn, bij OCPD denken de mensen dat de dwanggedachten rationeel zijn 2. OCD = dwanghandelingen én -gedachten, OCPD = alléén dwanggedachten
90
hoe wordt OCD behandelt?
met medicatie (SSRI's )
91
wat zijn 4 belangrijke symptoomgebieden van PTSS?
1. herbeleven van situatie('s) in het hoofd 2. situaties vermijden 3. negatieve veranderingen in cognitie en stemming 4. opwinding en reactiviteit als gevolg
92
hoe lijken PTSS en agorafobie/sociale angst op elkaar?
bij beide stoornissen is er sprake van situatievermijding (de reden van vermijding is echter anders (bang voor bepaalde situatie of bang voor negatieve evaluatie))
93
hoe uiten de negatieve veranderingen in cognitie en stemming zich bij PTSS?
plotse stemmingswisselingen
94
wat is het verschil tussen vroeger en nu bij PTSS?
- vroeger: onderdeel van traumagerelateerde stoornissen - nu: valt óók onder angststoornissen
95
waar of niet waar: voor PTSS is een bepaalde kwetsbaarheid nodig (welke)?
nee, PTSS kan iedereen overkomen, geen bepaalde kwetsbaarheid voor nodig
96
waar of niet waar: PTSS treed gelijk na het trauma op
niet waar, soms kan er zelfs een jaar na de gebeurtenis PTSS ontstaan
97
is PTSS ook vast te stellen bij kinderen?
ja
98
wat is het verschil in DSM-criteria bij PTSS-diagnose bij verschillende leeftijdscategorieën?
bij kinderen is maar één criterium voldoende om te diagnostiseren
99
welk criterium van PTSS wordt bij kinderen het vaakst gezien?
prikkelbare stemming
100
waaraan is reactieve hechtingsstoornis gerelateerd?
trauma/stress
101
waar is reactieve hechtingsstoornis een reactie op?
reactie op een tekort aan liefde en aandacht in kritieke periode na de geboorte
102
wanneer wordt reactieve hechtingsstoornis vastgesteld, welke leeftijd?
0-6 jaar
103
wat is de oorzaak van reactieve hechtingsstoornis?
omgeving, verwaarlozing of wisselende opvoeders
104
welke stoornis is het moeilijkst te behandelen?
reactieve hechtingsstoornis
105
wat voor gedrag zie je bij reactieve hechtingsstoornis?
opstandig en afstotend gedrag
106
wat is het verschil tussen een reactieve hechtingsstoornis en een gedragsstoornis (aangezien ze beide opstandig gedrag laten zien)?
- reactieve hechtingsstoornis: reactie op foute/geen gehechtheid --> geen persoon waar ze hun stress kunnen reguleren - gedragsstoornis: aangeleerde mechanismes zijn fout
107
wanneer is een stoornis vaker biologisch/genetisch bepaald en wanneer is een stoornis vaker door gezin of omgeving beïnvloed?
- als een stoornis al vroeg wordt vastgesteld, is er vak sprake van biologische of genetische factor die ten grondslag ligt aan die stoornis - als een stoornis op latere leeftijd wordt vastgesteld, ligt de oorzaak vaak bij de omgeving en/of het gezin
108
hoe werkt de amygdala bij angststoornissen (vooral bij OCD)?
overactief, emotiesysteem aan
109
hoe werkt de prefrontale cortex bij angststoornissen (vooral bij OCD)?
onderactief, minder impulscontrole
110
hoe helpen serotonine en GABA in het lichaam meestal?
arousal reduceren en fysiologische reactie van het lichaam onderdrukken
111
hoe zit het met de serotonine en GABA bij angststoornissen (vooral bij OCD)?
die zijn minder aanwezig --> minder arousalreductie en onderdrukking van de fysiologische reactie van het lichaam
112
hoe draagt temperament bij aan angststoornissen:
- heeft te maken met gedragsremming, negatief affect en lagere zelfcontrole (door onderactivatie van PFC)
113
wat is het verschil tussen het diathese stress model en het differentiële gevoeligheidsmodel?
- diathese stress model: kwetsbare mensen lopen in negatieve omstandigheden meer risico op negatieve uitkomsten, maar profiteren niet extra van positieve uitkomsten - differentiële gevoeligheidsmodel: kwetsbare mensen reageren sterker op zowel positieve als negatieve omstandigheden, ze hebben negatievere uitkomsten dan normaal in negatieve omstandigheden, maar floreren ook meer dan normale mensen in positieve omstandigheden
114
welke factoren spelen een rol bij een ontwikkelingsstoornis ontwikkelen op latere leeftijd?
1. opvoeding 2. verwaarlozing en misbruik (onveilige hechting) 3. negatieve ervaringen/pesten
115
hoe kan onveilige hechting zorgen voor een ontwikkelingsstoornis?
niemand heeft het kind geleerd om stress te reguleren
116
wat bedacht Rachman?
verschillende paden die gecombineerd tot een fobie kunnen leiden
117
wat zijn de verschillende paden die gecombineerd tot een fobie kunnen leiden (Rachman)?
1. direct 2. indirect 3. transmissie en overdracht
118
onder welk microparadigma kunnen de directe en indirecte paden naar een fobie (Rachman) geschaard worden?
gedragsmatig
119
onder welk microparadigma kan het 'transmissie en overdracht'-pad naar een fobie (Rachman) geschaard worden?
cognitief
120
hoe werkt het directe pad naar een fobie (Rachman)?
d.m.v. klassieke conditionering
121
hoe werkt het indirecte pad naar een fobie (Rachman)?
via modelling en sociaal leren en operante conditionering - zien van angst bij een ouder - vermijding als bekrachtiger (operante conditionering)
122
hoe werkt het 'transmissie en overdracht'-pad naar een fobie (Rachman)?
"pas op, een hond kan bijten" --> cognitief schema, in stand gehouden door bekrachtiging
123
waar moet je rekening mee houden bij assessment?
- integratief kijken (systemen van Bronfenbrenner) - alle gedragingen, cognities en fysiologische reacties van het kind in kaart brengen
124
welke soort assessmentmethoden zijn er?
1. interviews en zelfrapportage 2. fysiologische metingen 3. directe observaties
125
wat is het centrale element in de behandeling van angststoornissen?
blootstelling aan ...
126
welke behandelmethoden zijn er bij angststoornissen?
1. relaxatie 2. relaxatie i.c.m. exposure 3. modeling 4. contingency management 5. CGT 6. medicatie 7. medicatie i.c.m. CGT
127
hoe kan je desensitisatie uitleggen
het omgekeerde van klassieke conditionering
128
welk begrip past bij relaxatie met exposure?
desensitisatie
129
wat is contingency management?
stapsgewijs richting het doelgedrag, belonen voor elke kleine stap vooruit (operant)
130
bij welke angststoornis worden er medicijnen gegeven?
OCD
131
welke behandelmethode is het meest effectief bij angststoornisbehandeling?
CGT
132
wat zijn de 3 doelen van CGT?
1. herkennen van signalen (emoties) 2. identificeren van cognitieve processen (gedachten) 3. copingvaardigheden opbouwen (gedrag)
133
welke 4 werkzame elementen bevat CGT?
1. psycho-educatie 2. copingvaardigheden 3. cognitieve herstructurering 4. exposure (modeling en beloning)
134
wat zijn voorbeelden van copingvaardigheden bij CGT?
- relaxatie - aandacht herfocussen
135
wat zijn voorbeelden van cognitieve herstructurering bij CGT?
- helpende gedachten - vragen wat het ergste is wat er kan gebeuren
136
wat voor soort behandeling is Kendall's 16 weken programma?
CGT
137
wat is de doelgroep voor Kendall's 16 weken programma?
7-13 jaar
138
welke vaardigheden leren de kinderen bij Kendall's 16 weken programma (afkorting)?
FEAR
139
waar staat de F voor in FEAR bij Kendall's 16 weken programma?
Feeling Frightened? (lichaamssignalen herkennen voor angst)
140
waar staat de E voor in FEAR bij Kendall's 16 weken programma?
Expecting bad things to happen? (identificeren van angstgedachten)
141
waar staat de A voor in FEAR bij Kendall's 16 weken programma?
Attitudes and Actions that may help (ontwikkeling van copingvaardigheden)
142
waar staat de R voor in FEAR bij Kendall's 16 weken programma?
Results and Rewards (contingency management)
143
wat gebeurt er in de eerste helft van Kendall's 16 weken programma?
educatie en aanleren van copingvaardigheden
144
wat gebeurt er in de tweede helft van Kendall's 16 weken programma?
in vivo exposure met therapeut
145
door welke 3 dingen is CGT effectief?
het bevat: 1. exposure 2. cognitieve herstructurering (schema's) 3. relaxatie
146
wat doet EMDR?
systematische desensitisatie
147
wanneer EMDR?
bij trauma's en PTSS
148
wat is DEEP?
- speltherapie met VR - trigger met ademhalingsoefeningen