Hoorcollege 2: Onderzoek en classificatie Flashcards

(147 cards)

1
Q

definitie van ontwikkelingspsychopathologie

A

de studie van ontwikkelingsprocessen die bijdragen aan of beschermen tegen psychopathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

door wie is de empirische basis van ontwikkelingspsychopathie gelegd?

A

Dante Cicchetti

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie is Dante Cicchetti?

A

legde de empirische basis van ontwikkelingspsychopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

op welke 5 dominante modellen legde Dante Cicchetti nadruk?

A
  1. biologisch
  2. gedragsmatig
  3. psychoanalytisch
  4. cognitief
  5. systemisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe worden de 5 dominante modellen in de ontwikkelingspsychopathologie ook wel genoemd?

A

microparadigma’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe verhouden de 5 microparadigma’s zich tot ontwikkelingspsychopathie?

A

Dante: alle microparadigma’s samen zorgen voor psychopathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat moet een goede clinicus bezitten/toepassen?

A

een integratieve kijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een integratieve kijk?

A

uit elke stroming informatie halen om het grotere plaatje te kunnen zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welk 6e microparadigma wordt soms ook vermeld?

A

sociologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke 5 onderwerpen heb je bij het biologische microparadigma?

A
  1. genetisch
  2. infecties
  3. neurologisch
  4. biochemisch
  5. neurotransmitters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke 4 onderwerpen heb je bij het gedrags-microparadigma?

A
  1. bekrachtiging
  2. modelleren
  3. operant
  4. respondent (? staat in dia’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke 3 onderwerpen heb je bij het psycho-analystische microparadigma?

A
  1. psychosexuele ontwikkeling
  2. persoonlijkheidsstructuur
  3. onbewuste determinanten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke 2 onderwerpen heb je bij het sociologische microparadigma?

A
  1. anomietheorie
  2. lagere-klasse-cultuur theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke 2 onderwerpen heb je bij het systemische microparadigma?

A
  1. problemen van het kind als symptomen van familiare stress
  2. familiaire oorzaken van anorexia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke 3 onderwerpen heb je bij het cognitieve microparadigma?

A
  1. Piget
  2. informatieprocessing
  3. sociale cognitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is psychopathologie?

A

gedrag dat niet langer past binnen het ontwikkelingsniveau van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke factor is zeer van belang om te kijken of gedrag wel of niet normaal is?

A

leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe stabiel is een persoonlijkheidstrek?

A

vrij stabiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wanneer is de kans op het ontwikkelen van een psychopathologisch beeld het grootst?

A

in de transitiefase van de ene ontwikkelingsfase naar de andere ontwikkelingsfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de 5 sleutelprincipes?

A
  1. integratieve kijk
  2. (ab)normaal gedrag op een continuüm
  3. risico- én beschermingsfactoren
  4. ontwikkelingspaden
  5. transacties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

definitie van risicofactor

A

vergroot de risico op het ontwikkelen van psychopathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is kwetsbaarheid?

A

een type risicofactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

definitie van kwetsbaarheid

A

(type risicofactor) vergroot de kans dat een bepaald kind problemen krijgt na blootstelling aan een andere risicofactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

voorbeeld van kwetsbaarheid

A

prematuur geboren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
definitie van beschermende/bevorderende factoren:
ondanks risicofactoren laat het kind géén abnormaal/verstoord gedrag zien
26
voorbeeld van een beschermende/bevorderende factor:
- veerkracht - goede gezinsstructuur
27
4 soorten risicofactoren:
1. kindfactoren 2. gezinsfactoren 3. ecologische factoren 4. levensgebeurtenissen
28
risicofactoren: kindfactoren voorbeelden:
- erfelijkheid - genafwijkingen - zelfbeeld - moeilijk temperament - pesten - lager IQ
29
risicofactoren: gezinsfactoren voorbeelden:
- armoede - mishandeling - verwaarlozing - conflict - stress - psychopathologie ouders
30
risicofactoren: ecologische factoren voorbeelden:
- etniciteit - genderonrecht - desorganisatie en geweld in de buurt
31
risicofactoren: levensgebeurtenissen voorbeelden:
- dood van een ouder - oorlog in onmiddelijke omgeving
32
welke 3 factoren zijn van belang bij risicofactoren?
1. intensiteit 2. duur 3. frequentie
33
in welk systeem van Bronfenbrenner kan je zoeken naar gezinsfactoren?
microsysteem
34
in welk systeem van Bronfenbrenner kan je zoeken naar ecologische factoren?
exo- en macrosysteem
35
voorbeeld van een prenatale biologische factor
alcohol drinken tijdens de zwangerschap
36
voorbeeld van een peri- en postnatale factoren
- zuurstoftekort - vitamine- of voedseltekort --> effect op hersenstructuur
37
wat betekent epigenetica?
omgeving kan zorgen voor verandering in expressie van genen
38
wat zegt gedragsgenetica over ontwikkelingspsychopathie?
zelden is er alléén invloed van genen, bijna altijd is de interactie tussen genen en omgeving van belang
39
welke factor kan zowel beschermende- als risicofactor zijn?
ouderlijke rollen/opvoedstijlen
40
welke 4 soorten opvoeding heb je?
1. autoritatief 2. autoritair 3. toegeeflijk 4. neglecting
41
hoe ziet de autoritatieve opvoeding eruit?
ouder is beschikbaar voor het kind en heeft verwachtingen van het kind
42
hoe ziet de autoritaire opvoeding eruit?
ouder is niet beschikbaar maar heeft wel verwachtingen van het kind
43
hoe ziet de toegeeflijke opvoeding eruit?
ouder is beschikbaar voor het kind maar laat het kind vrij wat betreft verwachtingen
44
hoe ziet de neglecting opvoeding eruit?
ouder is niet beschikbaar voor het kind en laat het kind vrij wat betreft verwachtingen
45
welke opvoedingsstijl is het beste?
autoritatief
46
bij welke opvoeding heb je: ouder is niet beschikbaar voor het kind en laat het kind vrij wat betreft verwachtingen
neglecting
47
bij welke opvoeding heb je: ouder is beschikbaar voor het kind en heeft verwachtingen van het kind
autoritatief
48
Bij welke opvoeding heb je: ouder is beschikbaar voor het kind maar laat het kind vrij wat betreft verwachtingen
toegeeflijk
49
bij welke opvoeding heb je: ouder is niet beschikbaar maar heeft wel verwachtingen van het kind
autoritair
50
voorbeelden van omgevingsfactoren:
- cultuur - leeftijdsgenoten - SES - armoede
51
3 soorten beschermende factoren:
1. kindfactoren 2. gezinsfactoren 3. ecologische factoren
52
voorbeelden van beschermende kindfactoren:
- intelligentie - sociale aard - zelfvertrouwen - stress-copingvaardigheden
53
voorbeelden van beschermende gezinfactoren:
- ouderlijke warmte en structuur - gezaghebbende opvoeding - ondersteunende gezinsleden - economisch voordeel - medische zorg - bescherming tegen geweld
54
voorbeelden van beschermende ecologische factoren:
- ondersteunende leerkrachten/geestelijken/leeftijdsgenoten - goede scholen - connecties met prosociale organisaties
55
hoe werkt het risicomodel?
hoe meer blootgesteld aan risico's --> hoe meer psychopathologie
56
hoe werkt het kwetsbaarheidmodel?
bij de relatie tussen risicoblootstelling en psychopathologie, wordt dit effect groter als degene kwetsbaar is dan als degene niet kwetsbaar is
57
wat zijn noodzakelijke factoren?
móeten aanwezig zijn, anders is de psychopathologie niet aanwezig
58
wat zijn voldoende factoren?
op zichzelf verantwoordelijk voor een stoornis
59
bij welk stoornistype zie je vaak voldoende factoren?
bij intellectuele stoornissen (zoals downsyndroom)
60
wat zijn bijdragende factoren?
één van de mogelijke oorzaken
61
wat betekent multideterminisme?
- als iets noodzakelijk is, maar niet voldoende voor een stoornis - er moeten meer triggers zijn die bijdragen aan de ontwikkeling van een stoornis/aandoening
62
voorbeeld multideterminisme
schizofrenie: - hersendysfunctie = noodzakelijk, maar niet voldoende, vaak ook andere triggers nodig om tot uiting te komen als schizofrenie
63
betekenis equifinaliteit:
verschillende oorzaken die allemaal leiden tot dezelfde pathologie
64
betekenis multifinaliteit:
allemaal dezelfde oorzaak die leidt tot verschillende pathologieën
65
wat zijn twee belangrijke factoren in multifinaliteit?
veerkracht en temperament
66
welk model hoort bij de factor veerkracht?
diathese-stress-model
67
wat houdt het diathese-stress-model in?
- veerkrachtige mensen/kinderen hebben meer stress nodig om tot hetzelfde niveau stoornis te komen als kwetsbare mensen - kwetsbare, niet-veerkrachtige mensen hebben een hogere kans op ontwikkelen van een ontwikkelingsstoornis bij een negatieve gebeurtenis/stress dan veerkrachtige mensen
68
welke 3 temperamenten zijn er?
1. makkelijk 2. traag maar warm 3. moeilijk
69
welke dimensies zijn er bij temperament?
1. emotionaliteit 2. activiteit 3. aandacht/regulatie
70
hoe stabiel is tempreament?
vrij stabiel (trait)
71
wat bepaalt temperament van een kind?
biologisch maar ook omgeving (bijvoorbeeld reactie van ouders)
72
welke model hoort bij de factor temperament?
differentieel-gevoeligheidshypothese
73
wat is de differentieel-gevoeligheidshypothese?
als het kind een moeilijk temperament heeft kan de uitkomst als de omgeving positief is éxtra positief zijn vergeleken met makkelijk temperament, maar als het negatief is, zal de uitkomst extra negatief zijn vergeleken met het makkelijke temperament
74
5 ontwikkelingspaden: pad 1:
- stabiel, goede aanpassing + zelfwaarde - rechte lijn bovenin
75
5 ontwikkelingspaden: pad 2:
- stabiel slecht, weinig zelfwaarde en negatieve ervaringen - rechte lijn onderin
76
5 ontwikkelingspaden: pad 3:
- plotse trigger, positieve adaptie (veerkracht) - stabiel, dan opeens omhoog
77
5 ontwikkelingspaden: pad 4:
- plotse trigger, negatieve adaptie - stabiel, dan opeens omlaag
78
5 ontwikkelingspaden: pad 5:
- tijdelijk maladaptief (gedragsstoornissen bijvoorbeeld) - stabiel, dan plots omlaag, dan weer omhoog tot stabiele voorgaande lijn
79
Wie associeer je met het 5e ontwikkelingspad?
Moffitt
80
wie is Moffitt?
bekend van de age-crime-curve
81
wat is de age-crime-curve van Moffitt?
plotse piek van maladaptief gedrag in de adolescentie, daarna daalt die piek weer
82
wat lieten Keijsers, Loeber et al., (2009) zien?
ontwikkelpaden verschelen per individu
83
homotypische continuïteit betekenis:
dezelfde uiting van gedrag door de ontwikkeling heen
84
voorbeeld van stoornis met homotypische continuïteit:
autisme
85
heterotypische continuïteit betekenis:
- de uiting van een stoornis blijft niet hetzelfde doorheen de ontwikkeling - ene stoornis leidt tot de andere stoornis - zelfde probleem, andere uiting
86
voorbeeld van stoornis met heterotypische continuïteit:
- gedragsstoornissen (CD --> evt. ASPS)
87
welke 2 soorten continuïteit heb je?
1. homotypisch 2. heterotypisch
88
welke 3 soorten mechanismen/processen heb je?
1. cumulatief/oplopend 2. contemporary/repetitief 3. transdiagnostisch
89
cumulatief/oplopend mechanisme/proces betekenis:
- met een andere risicofactor in aanraking komen door je stoornis - sneeuwbaleffect
90
voorbeeld van een cumulatief/oplopend proces/mechanisme:
ADHD --> ook gedragsstoornis
91
contemporary/repetitief mechanisme/proces betekenis:
- door stoornis vast blijven zitten in een gebeurtenis, moeilijk van maladaptief gedrag af komen - spiraal - zelfde risicofactor blijft zich herhalen
92
transdiagnostisch betekenis:
- verklaring voor comorbiditeit - starten met één diagnose, gaandeweg nog een - stoornissen met dezelfde oorzaak
93
van welk mechanisme/proces is dit een voorbeeld: Klaas is hyperactief en regelmatig aggressief. Zijn leraar in de derde klas schorst hem vaak. Bij de overgang naar groep 4 bespreekt de leerkracht van groep 3 zijn gedrag al met de leerkracht van groep 4. In groep 4 wordt een leerstoornis vastgesteld. Andere kinderen pesten hem omdat hij niet goed kan lezen. Klaas reageert aggressief op het schoolplein en wordt sociaal buitengesloten?
cumulatief
94
van welk mechanisme/proces is dit een voorbeeld: Klaas is hyperactief en regelmatig aggressief. Zijn leraar in de derde klas schorst hem vaak en de situatie loopt uit de hand. In de derde klas gaat hij naar een andere school, waar hij tegen dezelfde problemen aanloopt. In klas 4 wordt hij daarom in het buitengewoon onderwijs geplaatst. Op deze school blijft klaas aggressief en heft hij problemen met leerkrachten en andere kinderen?
repetitief
95
bidirectionaliteit betekenis:
factoren beïnvloeden elkaar
96
wat is mediatie?
de relatie tussen variabele A en B wordt verklaard door variabele C A ---------------> B \ ^ \ / v C
97
wat is moderatie?
de relatie tussen variabele A en variabele B wordt versterkt door aanwezigheid van variabele C A --------------------> B ^ | C
98
onderzoek doen we op basis van dit principe:
falsifieerbaarheid
99
wat zegt falsifieerbaarheid?
- het moet weerlegd kunnen worden - het is waar tot het tegendeel bewezen is
100
welke 3 onderdelen zijn belangrij bij onderzoek doen naar ontwikkelingspsychopathologie?
1. aard van de stoornis 2. wie loopt risico 3. mogelijke targets voor preventie/interventie
101
wat valt onder "aard van de stoornis"?
1. aard van de stoornis 2. hoe vaak komt het voor 3. hoe verloopt het
102
wat is de term voor aard van de stoornis?
classificatie
103
wat is de term voor hoe vaak komt een stoornis voor?
prevalentie
104
wat is de term voor wat is het verloop van de stoornis?
prognose/continuïteit
105
wat betekent classificatie?
wat is de aard van de stoornis?
106
wat betekent prevalentie?
hoe vaak komt een stoornis voor?
107
wat betekent prognose/continuïteit?
wat is het verloop van de stoornis?
108
welke onderdelen horen er bij "risicofactoren"?
1. oorzaken en onderliggende mechanismen 2. preventie 3. (demografische) factoren
109
welke onderdelen horen er bij "preventie/interventie"?
1. hoe kan men dit voorkomen? 2. hoe kan men dit behandelen?
110
hoe werkt de empirische cyclus?
1. theorie opbouwen deduceren tot: 2. hypothese (voorspellen van) 3. waarnemingen generalisatie naar: 4. hypothese vanuit waarnemingen theorievorming tot: 1. en herhaal het cirkeltje
111
wat is validiteit?
meet je wat je wilt meten?
112
wat is betrouwebaarheid?
is hetgeen dat ik meet consistent over tijd en situatie?
113
welke 3 soorten onderzoeken bestaan er?
1. niet-experimenteel 2. quasi-experimenteel 3. experimenteel
114
wat is het voordeel van niet-experimentele onderzoeken?
hoge ecologische validiteit
115
wat is het nadeel van niet-experimentele onderzoeken?
geen/minder controle over de testsituatie
116
wat is het nadeel van (quasi-)experimentele onderzoeken?
lage ecologische/externe validiteit
117
wat is het voordeel van (quasi-)experimentele onderzoeken?
meer controle over de testsituatie --> meer interne validiteit
118
wat is een case-study?
1 persoon, personen en interactie beschrijven
119
hoeveel controle is er bij een case-study?
weinig
120
wat is een correlationele studie?
hoe bepaalde variabelen met elkaar correleren
121
hoeveel controle is er in een correlationele studie?
weinig
122
hoeveel controle is er bij een gerandomiseerde studie?
veel
123
wat is een SCED?
met manipulatie, hoe gedrag verandert
124
wat doet een meta-analyse?
meerdere artikelen over hetzelfde onderwerp samennemen
125
voordeel bij een meta-analyse?
- meer artikelen --> meer power - meerdere onderzoeksmethoden --> hogere validiteit
126
4 belangrijkste pijlers in psychologisch onderzoek?
1. observeerbaar gedrag (operationaliseerbaar) 2. multivariate designs (transacties) 3. grote steekproef --> meta-analyses 4. kwantitatief (en kwalitatief) onderzoek --> meta-analyses
127
belangrijkste vragen bij ontwikkelingspsychologie in onderzoek?
1. hoe veranderen individuen over tijd? (ontwikkeling) 2. wat komt eerst? (oorzakelijke verbanden)
128
3 methodes om ontwikkeling te meten:
1. crosssectioneel 2. longitudinaal 3. versneld longitudinaal
129
wat is de crossectionele onderzoeksmethode?
- op een moment in de tijd verschillende leeftijdsgroepen met elkaar vergelijken - groep A en groep B vergelijken
130
wat is een ESM studie?
op je telefoon krijg je doorheen de dag vragenlijstjes om in te vullen
131
wat is een representatieve steekproef?
een steekproef met dezelfde kenmerken als de te onderzoeken populatie
132
wat is selectiebias?
op zo'n manier mensen selecteren dat de kans op een random en representatieve steekproef kleiner wordt
133
wat is een cohorteffect?
effecten vinden, puur en alleen omdat de verschillende leeftijdgroepen verschillen in opvoeding, gedachtengoed enz.
134
correlatie = causatie
= fout
135
Wat is een classificatie?
beschrijving/groepering van abnormale gedragingen
136
2 classificatiebenaderingen:
1. categorisch 2. dimensioneel
137
categorische benadering betekenis:
- discreet - fit-or-no-fit
138
dimensionele benadering betekenis:
- contiinu - gradaties - spectrum
139
de DSM gebruikt welke benadering?
de categorische benadering
140
wat is een diagnose?
het toepassen van een classificatie aan een persoon
141
is de DSM empirisch?
nee, het is een consensus onder clinici, niet empirisch
142
wat zijn doelen van classificatie?
1. organiseren van observaties 2. exploratie van etiologie en prognose 3. differentiëeldiagnose 4. epidimiologie 5. één taal spreken
143
kritiekpunten op de DSM:
- niks over oorzaken - niks over de invloed van context - zeer medisch model - geen rekening met klachten van de patiënt en de behandelbehoeften - risico op 'false positives' en stigmatisering
144
uit een factoranalyse voor onderliggende factoren van stoornissen kwam naar voren:
dat er 2 onderliggende factors zijn. stoornis is ofwel: 1. internaliserend ofwel 2. extranaliserend
145
hoe heet het vernieuwd framework van classificatie?
RDoC
146
hoe beschouwt RDoC stoornissen?
beschouwt stoornissen als onderliggende systemen onder functioneren
147
kritiek op RDoC?
mist context