Hoorcollege 5 Flashcards

(11 cards)

1
Q

Wat als de BI de afkapwaarde bevat bij een screening test? Wanneer verwijs je niet door?

A
  • Dan ga je doorverwijzen
  • Bij een screening verwijs je ook door als de BI de afkapwaarde bevat
  • Alleen als de bi volledig onder de afkapwaarde ligt verwijs je niet door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ALs je een BI rondom 0 maakt voor verschilscores, welke (3) stappen neem je dan?

A
  1. Je bepaalt de SE(diff) van je twee meetmomenten.
  2. Je bepaalt de BI rondom 0 op basis van de SE(diff)
  3. Je vergelijkt de score(s) met dit interval om te bepalen of het significant is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn relatieve en absolute normen
- Wat is belangrijk voor de items bij relatieve en absolute normen?

A
  1. relatieve normen gaat om de vergelijking tussen jouw geobserveerde score en het score continuüm van een grote normgroep.
    - De items moeten maximaal discrimineren (sommige vragen kunnen alleen beantwoord worden door mensen met hoge intelligentie)
  2. Absolute normen vergelijken de score met een absoluut punt (afkapwaarde/criterium)
    - De items moeten relevant zijn voor het criterium dat je meet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn centrale tendentiematen?
Wat is het nadeel van gemiddelde en waarom gebruik je dan de mediaan?

A
  • het meest voorkomende/typische gedrag/score
  • Bijvoorbeeld
    gemiddelde (gevoelig voor extremen),
    mediaan (voor scheve verdelingen of extreme scores) en modus (gebruik je bijna nooit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de twee maten voor spreiding?

A

variantie (SD²)
en standaarddeviatie (SD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn het vloereffect (positieve scheefheid) en plafondeffect (negatieve scheefheid) en waar door komt het?

A
  • Bij een vloereffect zijn de meeste scores erg laag door de moeilijke vragen
  • Bij een plafondeffect zijn de meeste scores erg hoog door te makkelijke vragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten normscores: percentielscores? Wat is een niet-lineaire transformatie? wat zijn de volgende belangrijke punten: P2/P98 en P16/P84

A
  • Percentielscores zijn scores waarbij Je kijkt hoeveel procent LAGER scoort dan de persoon van wie je de score hebt (X). De rest scoort hetzelfde of hoger.
  • Het is een niet-lineaire transformatie.
  • P2/P98 is een score die twee standaarddeviatie of meer onder/boven het gemiddelde ligt
  • P16/P84 is een score die 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt/boven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een niet-lineaire transformatie? Waar is het verschil in ruwe scores groter?

A
  • je berekent het niet op basis een formule maar je beredeneert het op basis van de normaalverdeling.
  • een verschil in percentielscores is hierdoor niet altijd hetzelfde verschil/hoeveelheid in ruwe scores
  • Verder van het midden is een groter verschil in ruwe scores
  • Dus het verschil tussen P80-P90 is groter dan tussen P50-P60
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soorten normscores: standaardscores (z-score)? Wat zijn de waardes van het gemiddelde en SD?
- Zᵢ = Xᵢ - Mx / SDx waar staan de symbolen voor en waarom is het een lineaire transformatie?

A
  • Gemiddelde is altijd 0 en SD is altijd 1
  • verschil in z-scores is altijd gelijk qua verschil in ruwe scores.
  • Xᵢ: de score van het individu
  • Mx: de gemiddelde van alle testscores
  • SDx: de standaarddeviatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soorten normscores: T-scores. Wat zijn de vaste waardes voor M en SD? en wat is de formule in relatie tot de Z-score en wat verschilt er aan de z-score?

A
  • T-scores zijn altijd hele getallen en kunnen niet negatief zijn
  • het gemiddelde M is altijd 50 en de standaarddeviatie SD is altijd 10.
  • Het is een lineaire transformatie
  • Tᵢ = 10(Xᵢ - Mx) / SDx
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer kan je de standaardscores (Z en T score) niet gebruiken om scores te vergelijken?

A
  • Als ze niet ongeveer dezelfde verdeling hebben (volgen niet allebei de normaalverdeling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly