Hoorcollege 9 Flashcards

(12 cards)

1
Q

Wat is de ideale item-moeilijkheid? en bij meerkeuzevragen

A
  • In principe is de ideale item-moeilijkheid-index tussen .3 en .7
  • bij meerkeuzevragen bepaal je het door middel van de formule waar je wilt dat het precies tussen de gokkans en alles goed in zit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat als je item-discriminatie index negatief is?

A

een negatieve item-discriminatie index betekent dat mensen die ergens goed in zijn juist slecht scoren en andersom.
- dit is slecht dus het moet positief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de operationele definite en Wechsler definitie van intelligentie?

A
  • Operationeel: de IQ test meet direct de exacte intelligentie. Dit is niet correct want intelligentie is geen vaststaand construct
  • Wechsler definitie de mate waarin je rationeel en doelgericht je doelen kan bereiken en problemen kan oplossen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 4 hoofdaspecten die IQ tests meten? en welke 2 dingen missen ze?

A
  • Probleemoplossend vermogen
  • Verbaal vermogen
  • globale en percifieke capaciteiten
  • snelheid van denken

Ze missen:
- leervermogen
- sociale competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de belangrijkste ouderwetse theorieën over intelligentie van Galton, Spearman, Thurstone, Luria en Guilford

A
  • Galton: hoe beter onze zintuigen, hoe beter we functioneren.
  • Spearman: Intelligentie bestaat uit een algemeen cognitief domein (G) met specifieke, sensorische vermogens (s) die daarmee positief verbonden zijn.
  • Thurstone: Er zijn 7 primaire vaardigheden die los staan die lopen van basaal naar complex.
  • Luria: Er zijn 2 manieren van informatieverwerking: simultane
    (tegelijkertijd) en opvolgende
    (volgorde) informatieverwerking.
  • Guilford: vond creatief denken onderbelicht. Er zijn drie domeinen en 150 factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de CHC theorie van intelligentie

A
  • er is een hiërarchische structuur
  • niveau 3 (globale capaciteit g) alle onderliggende dingen beïnvloed
  • Niveau 2 is brede cognitieve vermogens die iets beïnvloed maar niet alles (Gc, Gn G…)
  • Niveau 1 is super specifiek (v, f, y, s…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat de twee belangrijkste (vloeibare en gekristalliseerde intelligentie) van CHC theorie stratum/niveau 2?

A
  • Vloeibaar is je redeneervermogen bij nieuwe dingen
  • gekristalliseerd is wat je allemaal al weet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zegt de Gardner Multiple intelligences theorie?

A
  • Er is geen onderliggende factor G maar verschillende losse vormen van intelligentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zegt de Sternberg Triarchische theorie van intelligente?

A

Er zijn drie eigenschappen die intelligentie bepalen zonder overkoepelende factor G.
1. Executieve processen; analytisch vermogen en competentie in het oplossen van problemen
2. Experimentele intelligentie; hoe goed je omgaat met nieuwe situaties
3. Praktische intelligentie; aanpassen van de omgeving (omgeving kiezen die bij je past) en het aanpassen naar de omgeving (zo goed mogelijk in niet-ideale omgeving je capaciteiten maximaliseren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn WAIS En WISC en op welke theorie gebaseerd? Wanneer is er disharmonie? Hoe bepaal je sterke en zwakke kanten?

A
  • Ze hebben drie levels. Level 3 is de g factor. Level 2 zijn de aparte index met algemene cognitieve vaardigheden. Level 1 zijn de specifieke subtesten.
  • Gebaseerd op de CHC theorie.
  • Er is disharmonie als de aparte indexen dusdanig verschillen dat je geen representatief totaal IQ kan vaststellen
  • Je vergelijkt iemands totale IQ met de eigen indexen om te kijken welke relatief hoog en laag zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de volgende metingen: Verbaal begrip VBI, Visueel Ruimtelijk VRI, Fluïde redeneren FRI, Werkgeheugen WgI, Verwekingssnelheid VsI

A
  • VBI: overeenkomsten tussen objecten benoemen en woordbetekenis noemen.
  • VRI: Of je ziet hoe dingen visueel-ruimtelijk samenhangen. Zoals een patroon maken met blokjes.
  • FRI: relaties tussen visuele objecten zien en logisch redeneren. (patroon afmaken door beredeneren)
  • WgI: Informatie kunnen registreren en onthouden zoals cijferreeksen.
  • VsI: visuele dingen herkennen en zo snel mogelijk een opdracht uitvoeren. Zoals een symbool zoeken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly