IC-W3 Flashcards

1
Q

waaraan is ongeconjugeerd bilirubine gebonden?

A

albumine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat verzorgt het conjugatieproces van bilirubine?

A

UGT1A1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bij welke ziektebeelden is er iets mis met UGT1A1?

A
  • ziekte van Gilbert
  • Crigler-Najjar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ziekte van gilbert

A
  • 10% vd bevolking
  • UGT1A1 werkt minder goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Crigler-Najjar

A
  • genetisch defect
  • kan helemaal geen UGT1A1 meer hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat slaat de lever op?

A
  • vit A, D, K, B12
  • metalen zoals koper en ijzer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarover zegt bilirubine iets?

A

metabolisme en excretie via gal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarover zegt alkalische fosfatase iets?

A

galstuwing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarover zegt ALAT/ASAT iets?

A

levercel verval; hepatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarover zegt GgT iets?

A

galstuwing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waarover zegt albumine iets?

A

synthese (functie van lever)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarover zegt galzouten iets?

A

excretie via gal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarover zegt ammoniak iets?

A

afbraak van aminozuren: omzetting naar ureum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarvan worden galzouten gemaakt?

A

cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cholesterol -> galzout

A

hydroxylgroep en carbonzuur aan toevoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarom zitten er fosfolipiden in gal?

A

fosfolipiden beschermen het galgangepitheel tegen galzouten

17
Q

wat gebeurt er met fosfolipiden uit gal?

A

hetzelfde als met triglyceriden: wordt afgebroken door pancreaslipase

18
Q

PFIC-2

A

als er iets mis is met BSEP

19
Q

PFIC-3

A

als er iets mis is met MDR3

20
Q

verschil MDR3 en CFTR

A

CFTR is kanaal
MDR3 is pomp

21
Q

waarom komt galgangblokkade veel minder voor bij CF patienten dan blokkade van de pancreas?

A

veel groter aandeel van volume van pancreassap is afhankelijk van CFTR

22
Q

galflow componenten

A
  • afgifte van water door hepatocyt zelf
  • galzout afhankelijke flow
  • ductulaire secretie: afwezig bij CF
23
Q
A