Tentamen moeilijk algemeen Flashcards

1
Q

wat is recessus piriformis?

A

small recess on either side of the laryngeal inlet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke papillen voor smaak?

A

fungiformis
circumvallata
foliata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke papillen voor transport?

A

filiformis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer moet je bij een spugende baby aan pylorushypertrofie denken?

A

Als het een meisje is van 2 maanden dat met kracht niet-gallig spuugt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de kans op welke soort kanker neemt toe door barrett’s oesophagus?

A

adenocarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In welke fase van de spijsvertering en hoe beïnvloeden peptides en aminozuren de maagzuursecretie?

A

in de gastrale fase, door stimulatie van de gastrine afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Via welke twee mechanismen remt vagotomie de maagzuursectie?

A
  • Vagotomie vermindert de stimulatie van enterochromaffiene cellen in de maagwand.
  • Vagotomie vermindert de stimulatie van pariëtale cellen in de maagwand.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke regulator stimuleert of welke regulatoren stimuleren de secretie van bicarbonaat gedurende de gastrale fase?

A

alleen acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door welke cellen wordt CCK gesynthetiseerd en waar zijn deze cellen gelokaliseerd?

A

I-cellen in mucosa duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke factoren stimuleren I-cellen tot de afgifte van CCK gedurende de intestinale fase van de pancreas secretie?

A

Vetzuren/peptides/aminozuren in het duodenum en tonische secretie van CCK-RF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt de afgifte van CCK verlaagd na afloop van de intestinale fase?

A

Geen vetzuren/peptides meer in het duodenum. Afbraak CCK-RF door trypsine als gevolg van de afwezigheid van voedingseiwit in het duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de twee meest voorkomende oorzaken van acute pancreatitis in Nederland?

A

galstenen en alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

milt intra of retro?

A

intra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

caput pancreas intra of retro

A

retro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

corpus pancreas intra of retro

A

intra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cauda pancreas intra of retro

A

intra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe worden langketige vetzuren door de enterocyt vanuit het darmlumen naar het bloed getransporteerd?

A

luminaal door passief transport en basolateraal als chylomicronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat verklaart de verhoogde uitscheiding van cysteïne in de urine en wat heeft dit tot gevolg voor de patiënt?

A

Door het ontbreken van de transporter die cysteïne kan transporteren, is de opname van cysteine uit de pro-urine niet mogelijk (1p). Dit kan leiden tot
nierstenen (1p).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verklaar waarom ondanks de afwezigheid van deze transporter er toch geen deficientie van deze amino zuren onstaat.

A

Naast aminozuren kan de enterocyt ook di- en tripeptides opnemen (1p) via een specifieke transporter PepT1 (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke darmaandoening komt het meest frequent voor bij primair scleroserende cholangitis?

A

colitis ulcerosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bij een meisje van 2 jaar oud met chronische diarree, spugen en afvallen denkt je aan coeliakie.
Wat adviseer je de ouders en welk bloedonderzoek zet je in?

A

Meteen stoppen met koemelk en anti-tissue transglutaminase bepaling in serum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

haptoglobine

A

Haptoglobine is een eiwit dat een rol speelt bij de afbraak van de rode bloedcellen. Het transporteert de eiwitten uit kapotte rode bloedcellen naar de lever om daar verder afgebroken te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

verlaagd haptoglobine

A

Een verlaagd haptoglobine duidt op intravasale hemolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

welke pijn wijst op een abdominale septische shock?

A

percussiepijn
loslaatpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke pathofysiologische veranderingen liggen ten grondslag aan het ontstaan van ascites bij patiënten met
levercirrose?

A

Portale hypertensie met dilatatie van mesenteriaal vaatbed en (perifere) arteriele vasodilatatie (1pt). Ter compensatie om het vaatbed te vullen een activatie van renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS) (1pt) met vasthouden van water en zout (1pt). Overloop van vocht in de buik (ascites)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

cAMP/cGMP … de secretie van Cl- in ileum
cAMP/cGMP … de absorptie van Cl- in ileum

A

stimuleert
inhibeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

welk molecuul is bij CLD (congenitale chloridorrie) defect?

A

DRA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

In welk deel van het duodenum zit de papil van Vater?

A

pars descendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Beschrijf in maximaal 30 woorden wat er gebeurt met het metabolisme bij ondergewicht ontstaan door anorexia nervosa

A

vertraagd metabolisme, lichaam gaat in spaarstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de somberheid is het gevolg van het ondergewicht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

In welke fase van de spijsvertering en hoe beïnvloeden vetzuren de maagzuursecretie?

A

in de intestinale fase, door stimulatie van de cholecystokinine (CCK) afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Je bent MDL arts. Bij een patiënt blijkt de nuchtere zuursecretie door de maag sterk te zijn verhoogd en nauwelijks verder stimuleren met
pentagastrine. Een behandeling met een histamine H2 receptor antagonist ranitidine gaf een kleine verbetering, de maagpomp remmer
omeprazol daarentegen was wel effectief.

  1. Welke diagnose past bij deze klinische gegevens en hoe leidt dit tot een verhoogde nuchtere zuursecretie? (2p)
  2. Verklaar waarom bij deze patiënt omeprazol wel en ranitidine veel minder effectief is. (2p)
A
  1. Zolliger-Ellison syndroom (1p), permanent hoog serum gastrine door een gastrine producerende tumor geeft een permanente stimulering van de
    pariëtale cel (1p).
  2. Naast de centrale activatie via EC-cellen en histamine afgifte, kan gastrine de pariëtale cel ook direct (door aanvoer via het bloed) activeren (1p).
    Ranitidine remt dit laatste mechanisme niet. Omeprazol inactiveert de proton pomp en remt beide routes (1p).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke twee van de onderstaande beweringen over het maaglipase zijn juist?

A

het maaglipase heeft een functie in de activatie van de pancreas secretie
het maaglipase is pepsine resistent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Geef drie verschillen tussen MTC’s en LTC’s met betrekking tot het transport door het darmlumen en de opname door de
enterocyt.

A

Het transport van MCT’s kan onafhankelijk van galzouten (1p) en micel vorming (1p) plaatsvinden. Daarnaast is actief pancreas lipase is niet nodig voor
opname in de enterocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

intestinale metaplasie

A

de transformatie van plaveiselcelepitheel naar intestinaal type epitheel met aanwezigheid van slijmbekercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waardoor wordt deze jeuk veroorzaakt?

A

door de ophoping van jeukstoffen in de gal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

waar wordt secretine gemaakt?

A

S-cellen boven in duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

waar wordt gastrine gemaakt/

A

antrum maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

types van crigler najjar syndroom

A

Type I is the most severe form with an almost complete absence of UDP-glucuronosyltransferase enzyme activity, whereas type II is less severe with a reduced level of enzyme activity.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

waar wordt vitB12 opgenomen?

A

terminale ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

vitB12 opname

A

in maag gebonden aan RProteine (resistent tegen zuur en pepsine) => dunne darm. pancreas proteases breken RP af. vitB12 bindt IF. endocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

voor welke twee reacties is vitB12 een cofactor?

A

methyltetrahydrofolaat => tetrahydrofolaat waarbij de methylgroep (dit is een demethylering) op homocysteine wordt gezet zodat er methionine ontstaat… vitB12 helpt met demethyleren tot THF, wat nodig is voor purines en celcyclus

vetzuren/aminozuren => succinyl-CoA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat gebeurt er bij een vitB12 deficiëntie?

A

THF blijft gemethyleerd, waardoor homocysteine zich ophoopt. er worden geen purines meer gemaakt en minder DNA gesynthetiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

waarvoor is een opgehoopt homocysteïne een risicofactor

A

cardiovasculaire ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

waar merk je verminderde DNA-synthese als eerst op?

A
  • darmepitheel
  • ery aanmaak (gaat te grote ery maken)
  • slijmvliezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

megaloblastaire erytropoëse

A

aanmaak van te grote bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

macrocytaire anemie

A

te weinig en te groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hoe kan macrocytaire anemie komen?

A

vitB12 deficient
vitB11 (foliumzuur) deficient

49
Q

twee belangrijke symptomen vitB12 deficientie

A

macrocytaire anemie
irreversibel neuronale defecten door aantasting van de myelineschedes van de axonen in het PZS

50
Q

waarom ouderen vitB12 deficient

A

tekort aan IF

51
Q

pernicieuze anemie

A

komt veel voor bij ouderen:
autoimmuunreactie => atrofie maagslijmvlies + verlies parietale cellen => tekort aan IF waardoor B12 niet meer kan worden opgenomen.

MACROCYTAIRE ANEMIE

52
Q

leuko’s en trombo’s bij vitB12 deficientie

A

verlaagd

53
Q

hoe zit het met vitB12 bij ziekte van corhn?

A

terminale ileum vaak de ontsteking bij crohn en daar wordt normaal vitB12 opgenomen dus deficientie

54
Q

Fe2+ absorptie

A

DMT1 transporter apicaal haalt het naar binnen en bindt het in de cel aan ferritine. hierdoor is het niet meer beschikbaar voor opname irreversibel. ferroportine haalt ijzer uit een cel

55
Q

LDH = lactaathydrogenase

A

wanneer ery’s worden afgebroken, stijgt het LDH

56
Q

verlaagd haptoglobine

A

hemolytische anemie

57
Q

pylorus hypertrofie

A

3 tot 12 weken oud
vaker bij jongens dan bij meisjes en vaker bij meerdere familieleden

58
Q

erfelijke hemochromatose

A

mutatie in HFE gen

Transferrine saturatie, Ferritine gehalte, Levertesten zoals ASAT, ALAT, gamma GT

behandeling: flebotomie

59
Q

waarmee heeft PSC overlap?

A

ontsteking van de darm (crohn of colitis) => kan dus coloncarcinoom ontwikkelen

60
Q

afgifte spijsverteringsenzymen mechanisme

A

vooral:
intestinale fase => I-cellen in duodenum actief => CCK-RF => CCK => acinus cellen actief => trypsine => alle andere zymogenen

EN

gastrine => CCK => acinus cellen actief => trypsine => alle andere zymogenen

61
Q

afgifte bicarbonaat mechanisme

A

vooral:
intestinale fase => S-cellen in duodenum actief => secretine => ductus cellen actief => bicarbonaat

62
Q

allebei ducten (choledochus en pancreaticus) verwijd =>

A

PANCREASCARCINOOM

63
Q

barrett’s slokdarm

A

intestinale metaplasie

64
Q

hoe voorkomt de acinus/pancreas zelfvertering?

A
  • uitgescheiden in de vorm van zymogenen die pas in duodenum actief worden
  • verpakt in granulae
  • verpakt met TI
65
Q

psc is geassocieerd met

A

colitis ulcerosa

66
Q

faeces calprotectine

A
  • in granulocyten
  • komt vrij bij dood van neutrofielen
  • wijst op IBD
67
Q

ob-gen

A

produceert leptine

68
Q

gevolgen CLD

A

DRA is defect. hierdoor geen NaCl en H2O reabsorptie dus:
- chloridorroe
- geen bicarbonaat uitscheiding => systemische alkalose
- diarree door geen H2O reabsorptie

69
Q

Noem drie risicofactoren die kunnen zorgen voor een slechtere lange termijn prognose van anorexia nervosa. (3p)

A

Lang (verborgen) ziek voor de behandeling; ernstig gewichtsverlies; oudere leeftijd bij start; vreetbuien en purgeren; bijkomende
persoonlijke problemen; relationele problemen

70
Q

anorexia heeft een mortaliteit van …. op volwassen leeftijd

A

5-10 %

71
Q

Wat gebeurt er met de adipocyten wanneer iemand obesitas ontwikkelt?

A

De aantal adipocyten veranderd niet (1p), maar de grootte er van neemt toe (1p).

72
Q

Geef van de onderstaande cellen en structuren aan in welk deel van deze “holle buis” ze zich bevinden.
Kies het beste antwoord uit de lijst.
1. Brunnere nesten
2. Foveolae
3. Paneth cellen
4. Plaveisel epitheel

A
  1. Brunnere nesten alleen in het duodenum
  2. Foveolae maag
  3. Paneth cellen gehele dunne darm (duodenum, jejunum én ileum)
  4. Plaveisel epitheel anus
73
Q

Vul de drie zenuwen in die betrokken zijn bij de innervatie van de glandula submandibularis en zet deze in de juiste
volgorde door te beginnen met de zenuw die uittreedt uit de hersenen.

A

n. facialis
chorda tympani
n. lingualis

74
Q

Welke twee typen maligniteiten komen het meest voor in de oesophagus?

A

plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom

75
Q

Van welk bestanddeel of bestanddelen van melk treedt malabsorptie op bij enterokinase deficiënte baby’s?

A

melkeiwit en vet

76
Q

Wat remt de maagzuur secretie tijdens de intestinale fase, wanneer de voedselmassa in het duodenum is aangekomen?

A

de afgifte van cholecystokinine door het duodenum

77
Q

Welke regulator stimuleert of welke regulatoren stimuleren de secretie van bicarbonaat gedurende de intestinale fase?

A

zowel secretine als vetzuren (maar vage vraag vgm kan het allemaal)

78
Q

Beschrijf in maximaal 75 woorden hoe de activering van de histamine receptor op de pariëtale cel een verhoogde secretie
van zoutzuur (HCl) tot gevolg heeft.

A

Receptor activatie > vorming van cAMP als second messengers (1p) > activering van eiwit kinase > fosforylering (1p) > fusie van
intracellulaire membraanblaasjes/tubulo-vesiculair systeem die de protonpomp bevatten met elkaar en met de plasmamembraan (1p).

79
Q

Je bent MDL arts. Een 26-jarige vrouw komt op je spreekuur in verband buikpijnklachten, algehele malaise en klachten van
frequente diarree met slechts af en toe rood bloed bij de ontlasting. De patiënte is 5 kg afgevallen door gebrek aan eetlust. Ze
heeft haar temperatuur niet gemeten, maar heeft het idee dat ze af en toe koorts heeft. De klachten zijn progressief en bestaan
al meerdere maanden. Er is niemand in haar omgeving die gelijke klachten heeft of heeft gehad.
Noem drie diagnoses die in je differentiaal diagnose staan en zet deze in de volgorde van meest naar minst
waarschijnlijk. (6p)
Noem daarnaast per diagnose je overweging.

A

Op de eerste plek in de differentiaal diagnose IBD (ziekte van Crohn of colitis ulcerosa); Gezien leeftijd, klachten, specifiek diarree en wat
bloed bij ontlasting mogelijk inflammatoire darmziekte (Crohn of colitis)
2. Infectieuze enterocolitis. Gezien tijdsbeloop en niemand in de omgeving ziek waarschijnlijk niet infectieus.
3. Maligniteit onderaan; gezien leeftijd waarschijnlijk benigne.

80
Q

Het transport van aminozuren over de luminale membraan van de enterocyt …
Het transport van
aminozuren over de basolaterale membraan …
Het transport van dipeptides over de luminale membraan van de enterocyt ,..
het transport van
dipeptides over de basolaterale membraan …

A

Het transport van aminozuren over de luminale membraan van de enterocyt is een Na+ afhankelijk proces .
Het transport van aminozuren over de basolaterale membraan is passief .
Het transport van dipeptides over de luminale membraan van de enterocyt is een H+ afhankelijk proces.
Het transport van dipeptides over de basolaterale membraan vindt niet plaats .

81
Q

Je bent MDL-arts. Je behandelt een 38-jarige vrouw met de ziekte van Crohn met monotherapie infliximab. Bij haar achternichtje is recent
een melanoom vastgesteld. Er zijn geen andere familieleden bekend met kanker. Je patiënte heeft op internet gelezen dat er een relatie is
tussen de ziekte van Crohn en melanomen en is daardoor in paniek geraakt. Zij vraagt je of zij een verhoogd risico heeft om ook een
melanoom te krijgen en of dit samenhangt met de medicatie die zij gebruikt.
Wat vertel je de patiënte ten aanzien van het risico op een melanoom in haar situatie?

A

Het risico om melanoom te krijgen bij infliximab monotherapie is licht verhoogd t.o.v. mensen die het medicijn niet gebruiken.

82
Q

waar is divertikel van meckel?

A

ileum

83
Q

In welk deel van het maag-darmkanaal vindt deze hormonaal gereguleerde opname van Ca2+ voornamelijk plaats?

A

duodenum

84
Q

Door welke behandeling is de overleving van patiënten met sikkelcelziekte sterk verbeterd gedurende de laatste 10-20 jaar?

A

antibiotica en vaccineren

85
Q

Noem drie mogelijke klinische presentaties van een patiënt met een colorectaal carcinoom? (3p)

A

Rectaal bloedverlies, gewichtsverlies, (paradoxale) diarree/veranderd ontlastingspatroon, buikpijn.

86
Q

Welke bloedvaten passeert het bloed wanneer het door een lever lobule gaat. (3p)

A

Bloed komt via vena porta en arteria hepatica (1p) tak en daarna via de sinusoiden (1p) gaat naar de centrale vene (1p) (en dan
uiteindelijk naar de vena hepatica)

87
Q

Welke samenstelling van de gal geeft de sterkste predispositie tot galsteenvorming?

A

Hoog cholesterol, laag galzout en laag fosfolipide in de gal.

88
Q

Noem vier klinische manifestaties die kunnen optreden bij lever cirrose in combinatie met portale hypertensie.

A

Ascites, Varices bloeding , Ondervoeding, Infectie en sepsis, Ontwikkeling van hepatocellulair carcinoom, Hepatische encephalopathie, overlijden.

89
Q

Welke van de onderstaande beweringen over neonatale hyperbilirubinemie is juist?

Een A0-antogonisme kan ontstaan indien er sprake is van een moeder met bloedgroep A en een kind met bloedgroep O.
Een AB0-antagonisme kan niet ontstaan bij een moeder met bloedgroep AB.

A

niet juist
juist

90
Q

waarvan is IBAT afhankelijk?

A

Na+:
geconjugeerde galzouten

91
Q

TFR1

A

merkt hoeveel ijzer er in het lichaam aanwezig is. buiten de cel bindt ijzer aan transferrine. TFR1 bindt alleen transferrine dat is gebonden aan ijzer. maar het HFE kan ook aan de TFR1 binden. hierdoor competitie tussen HFE en transferrine. als er zo veel transferrine is dat HFE niet meer kan binden aan TFR1, bindt het aan TFR2. dit is een signaal voor de hepatocyt om hepcidine te maken, dat in de darmcel aan het ferroportine bindt en zo ervoor zorgt dat de ijzeropname in de darm wordt geremd.

92
Q

hemochromatose

A

door mutatie in het HFE gen waardoor het HFE niet goed kan binden. hierdoor ontstaat een lage hepcidineproductie en een ongeremde absorptie van ijzer.

93
Q

kenmerken van portale hypertensie

A
  • splenomegalie
  • collateraalvorming
  • ascites
94
Q

bij verdenking op hemochromatose doe je de volgende onderzoeken:

A
  • transferrine-Fe verzadiging’
  • ferritine gehalte
  • genetisch onderzoek
95
Q

Geef van de onderstaande cellen en structuren aan in welk deel van deze “holle buis” ze zich bevinden.
Kies bij ieder van de onderstaande items steeds het beste antwoord uit de lijst.

Bekleding met overwegend goblet cellen:
Hoofdcellen:
Peyerse patches:
Villi:

A

Bekleding met overwegend goblet cellen: colon
Hoofdcellen: maag
Peyerse patches: alleen in het ileum
Villi: gehele dunne darm (duodenum, jejunum én ileum)

96
Q

Welk mechanisme draagt bij aan het in stand houden van de maagzuur secretie tijdens het begin van de intestinale
fase, wanneer de voedselmassa in het duodenum is aangekomen?

A

mechanische rek van de wand van het duodenum

97
Q

Door welk celtype wordt cholecystokinine afgegeven en hoe wordt de afgifte er van gereguleerd?

A

De I-cellen in het duodenum (1p). De afgifte wordt gereguleerd door de aanwezigheid van afbraakproducten van het voedsel (vetzuren, peptides, aminozuren) (1p) en CCK-RF (1p).

98
Q

In welke fase van de acinaire secretie spelen vetzuren een belangrijke rol?

A

intestinale fase

99
Q

Hoe vindt de remming van de secretie van spijsverteringsenzymen plaats als het voedsel het duodenum heeft verlaten?

A

Afbraak CCK-RF door trypsine in afwezigheid van voedingseiwit, afname CCK secretie, afname acinaire secretie (2p)

100
Q

Welke microscopisch waarneembare veranderingen zijn kenmerkend in het slijmvlies van de tractus digestivus als er sprake is een acute/actieve ontsteking?

A

intact met lymfocyten

101
Q

Drie macro-anatomische structuren onderscheiden de dikke darm van de dunne darm.
Geef de wetenschappelijke anatomische namen van deze structuren.

A

haustra coli
taeniae coli
appendices epiploica

102
Q

Wat is het gevolg van orale toediening van ursodeoxycholaat (UDCA, Urso) op de synthese van galzouten en de galflow?

A

De secretie van galzouten gaat omlaag, maar de galflow gaat omhoog

103
Q

Welk deel van de maag wordt bij een Billroth II operatie verwijderd?

A

Het gastrine producerende gedeelte van de maag

104
Q

Wat is de functie van het co-lipase bij de vetvertering in het duodenum?

A

Voorkomen van inactivering van het pancreas lipase door galzouten

105
Q

Hoe komt het dat de urine donker kleurt bij personen met een cholestatische leverziekte?

A

Toename geconjugeerd bilirubine in urine.

106
Q

sikkelcelziekte is te genezen via …

A

stamceltransplantatie

107
Q

Welke van de onderstaande mechanismen is betrokken bij de stimulatie van de maagzuurproductie tijdens de gastrale fase?

A

de afgifte van pepsinogeen door hoofdcellen in de maagwand

108
Q

Bij een patiënt op de afdeling Maag-, Darm, en Leverziekten worden een aantal maagfunctie bepalingen verricht.
De uitslagen zijn:
Serum gastrine:
50 pg/ml (normaalwaarde 30-39 pg/ml)
Maagzuur secretie (mmol/uur):
Basaal: 5 mmol/uur (normaalwaarde 0.5-2.0 mmol/uur)
Na pentagastrine stimulatie: 50 mmol/uur (normaalwaarde 20-35 mmol/uur)
Welke diagnose past bij deze klinische gegevens?

A

ulcus duodeni

109
Q

Welk component in het lumen van het duodenum is verantwoordelijk voor de afgifte van cholecystokinine?

A

VETZUREN

110
Q

Welk component in het lumen van het duodenum is verantwoordelijk voor de afgifte van secretine?

A

H+

111
Q

ipv lactose intolerantie zeg je

A

lactose malabsorptie door gebrek aan lactase

112
Q

Welke afwijkende hemoglobineketens bevatten de erytrocyten van patiënten met sikkelcelziekte?

A

beta ketens

113
Q

Welke van de onderstaande beweringen over neonatale hyperbilirubinemie is juist?

Een Rhesus-antagonisme kan ontstaan indien er sprake is van een Rhesus-positieve moeder en een Rhesus-negatieve foetus.
Als zowel de vader als de moeder Rhesus-positief zijn kan er geen neonatale hyperbilirubinemie ten gevolge van een Rhesusantagonisme ontstaan.

A

onjuist
juist

114
Q

Noem vijf van de voornaamste/belangrijkste klinische complicaties in het beloop van primaire scleroserende cholangitis?

A

acute bacteriële cholangitis
cholangiocarcinoom
galblaascarcinoom
colorectaalcarcinoom
cirrose-gerelateerde complicaties (variceale bloeding
hepatische decompensatie, …)

115
Q

Waarin verschilt de structuur van UDCA van die van door humane hepatocyt zelf gesynthetiseerde galzouten? (

A

In ursodeoxycholaat (UDCA) is niet amfoteer en meer hydrofiel, hydroxyl groepen zitten niet allemaal aan een kant van het molecuul

116
Q

Geef 2 redenen waarom orale toediening van UDCA verbetering geeft bij cholestatische leverziekten.

A

UDCA stimuleert de galzout-afhankelijke galflow in de canaliculi en maakt de gal vloeibaarder (1p). Daarnaast remt UDCA de de novo
synthese van endogene galzouten in de hepatocyt, die bij ophoping hepatotoxisch zijn (in tegenstelling tot UDCA zelf). (1p)

117
Q

waar komen paneth cellen voor?

A

dunne darm

118
Q

waar komen gobletcellen/slijmbekercellen voor?

A

dunne darm en colon

119
Q
A