Les 1: Morfologie En Fysiologie Van Bacteriën Flashcards

(27 cards)

1
Q

Belangrijkste strucuturen van prokaryote bacteriële cel (4)

A
  • Cytoplasma
  • Cytoplasma-membraan
  • Celwand
  • Externe structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Cytoplasma is opgebouwd uit (4)

A
  • Nucleoïd: chromosoom en plasmiden
  • Geen (door membraan omgeven) celorganellen maar wel 70S ribosomen (dna => mRNA => vertaling nr eiwitten)
  • Reserve-granules
  • Stofwisseling-intermediairen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is het belangrijk dat er een verschil is tussen bacteriële ribosomen en menselijke => 70S vs 80S

A

Omdat sommige antibiotica inwerken op ribosomen, moest dit hetzelfde zijn zou AB alle menselijke cellen ook blokkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is het cytoplasmamemebraan opgebouwd en wat is de functie

A

Het cytoplasmamembraan is het voornaamste metabool orgaan aangezien er geen celorganellen zijn buiten 70S ribosomen

  • lipide dubbellaag zonder sterolen

Doel: transporteren van voedingstoffen van omgeving
1. Passief
2. Actief
- hebben deze eigenschappen want komen voor buiten in natuur en water waar er actief voedingsstoffen moeten opgenomen worden

-> AB gefocust op cytoplasmamembraan bestaat niet aangezien menselijke cellen ook lipide dubbellaag hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Celwand bacterië
.
Structuur op basis van soort (5)
.
Doel

A

Structuur hangt af van soort
- gram+
- gram-
- zuurvaste bacteriën
- Spirochaeten
- bacteriën zonder celwand
.
.
Geeft stevigheid, vorm en bescherming
.
.
Grootste groep AB werkt hierop in zoals Betalactam AB (bv Penicilline)
Omdat celwand verschillend is met menselijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

4 fases van ontwikkeling peptidoflycaan

A

Fase 1: aanmaak basisunits (eiwitten en de suikers) in cytoplasma
.
Fase 2: basis units zijn polair en cytoplasmamembraan is apolair => transport hiervan (moeilijk omwille van polair en apolair)
.
Fase 3: transglycocolisatie => aanmaak ruggengraat
.
Fase 4: zijketens worden verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Opbouw Gram-positieve bacteriën

Van cytoplasma membraan naar boven

A
  • Dikke laag peptidoglycaan => stevig en goede bescherming (typisch voor gram +)
  • teichoïnezuur vast in peptidoglycaan
  • lipoteichoïnezuur vast in cytoplasmamembraan (zelfde structuur gwn in ander aanhechtingspunt)
    .
    .
    (Lipo)teichoïne zuren zijn virulentie-factoren
  • dit doen ze door adhereren~vasthechten aan organismen, zonder vastzetting kan geen infectie plaatsvinden op takken van deze zuren zitten stoffen die voor deze vasthechtign zorgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opbouw Gram negatieve Bacteriën
.

Van cytoplasma membraan naar boven

A
  • 2 tot 5 peptidoglycaan lagen (niet veel eigenlijk basis bescherming
    => extra bescherming nodig dit is het:
  • buitenste celmemebraan zelfde opbouw als cytoplasmamembraan buiten een speciaal molecule: LPS
    .
  • LPS = lipopolysachariden
    -> lipide A~endotoxine
    -> core-oligosachariden (8-tal)
    -> O-antigen (lange keten van suikers) Repeating units met veel mogelijke combinaties van suikers, één bacterie kan verschillende O-antigenen maken zoals bv. E.coli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het Lipide A van LPS oftewel het endotoxine
.
Hoe beïnvloed dit de mens
.
Hoe komt endotoxische shock tot stand

A

Toxines die niet gescreteert wordt dat pas vrijkomt bij het sterven van cel
.
Dit zal immuunreacties uitlokken en kan leiden tot ontsteking
.
Endotoxische shock => AB die celwanden van Bacterie kapot maken, verhoging van endotoxines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan O-antigen herkent worden

A
  • bacterie isoleren van patiënt en dan in contact brengen met antistoffen (vaak verkregen uit testen op dieren), bij klontering weten we welke antigenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gram kleuring stappen (5)

A
  1. Fixatie
    .
  2. Kleuring van crystal-violet
    .
  3. Toevoeging organisch solvent zoals iodine (ether, aceton, alcohol) => die dat kleur houden
    .
  4. Ontkleuren (gram + want dikke peptidelaag blijft kleur houden)
    .
  5. Differentiatie kleuring gram-
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Structuur celwand van zuurvaste bacteriën
.
Van cytoplasma membraan naar boven

A
  • Peptidoglycaan laag
  • arabinogalactaan
  • mycolzuren
  • lipopeptide en glycopeptide laag => dikke vetlaag maakt hun de “eenden” van bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Muco maakt steekkaart van kleuring zuurvaste bacteriën
.
Een typisch voorbeeld

A
  • Mycobacterium tubercolosis => veroorzaakt TBC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Opbouw Spirochaeten

Typisch voorbeeld

A

Schroefvormige bacteriën
- Binnenste en buitenste membraan zoals gram-
- aanwezigheid van endoflagellen (tussen binneneste en buitenste memebraan) = lange beweeglijke zwepen die voortbwegen
.
Syfillis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Opbouw celwandloze
.
Typisch voorbeeld

A

Deze bacteriën gebruiken sterolen in cytoplasmamebraan, gaan ergens halen niet zelf aanmaken
.
Mucovisidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Omkapselde bacteriën, een bacterie kan met en zonder kapsel bestaan
.
Andere naam
.
Typisch vb.
.

A

Beschermd bacterie tegen uitdroging en predatoren (amoëbe)
- is een virulentiefactor
.
Kunnen vaak invasieve infecties veroorzaken => in bloedbaan normaal snel fagocytose maar dit is moeilijk met kapsel), Bij gezonde mensen zijn dit normale gezien de enige bacteriën die invasieve infecties zullen veroorzaken
.
K-antigen
.
Pneumokokken

17
Q

Flagellen
- endoflagellen
- exoflagellen
.
Andere naam

A

Sommige soorten bacteriën kunnen een zeer resistente “overlevings”vorm aannemen met een
- kern bestaande uit chromosoom een aantal essentiële eiwitten en ribosomen omgeven door cytoplasmamembraan
- cortex: dubbele peptidoglycaanlaag en keratine-achtige buitenste proteïne-laag
.
Kunnen dus hogere temperaturen overleven door hun structuur => door deze moet er bij sterilisatie zo hoog gegaan worden in temperatuur
.
Altijd Gram + (omwille van dikke peptidoglycaanlaag)
Clostridium = anaeroob
Bacillus = aeroob

18
Q

Fimbriae of pili

Speciaal geval

A

Vooral bij gram-
.
Voor aanhechting
.
Sexpilus => overdracht van erfelijk materiaal (plasmiden; virulentie factoren en resistentie), is dus een manier van doorgeven resistentie tegen AB

19
Q

Sporen
.
Wat?
.
Hoe?
.
Welke?

A

Sommige soorten bacteriën kunnen een zeer resistente “overlevings”vorm aannemen met een
- kern bestaande uit chromosoom een aantal essentiële eiwitten en ribosomen omgeven door cytoplasmamembraan
- cortex: dubbele peptidoglycaanlaag en keratine-achtige buitenste proteïne-laag
.
Kunnen dus hogere temperaturen overleven door hun structuur => door deze moet er bij sterilisatie zo hoog gegaan worden in temperatuur
.
Altijd Gram + (omwille van dikke peptidoglycaanlaag)
Clostridium = anaeroob
Bacillus = aeroob

20
Q

Hoe worden bacteriën geidentificeert

A
  • eerst gramkleuring => kijken naar vorm (meestal al indicatie welke bacterie)
    Bv staphylokokken => trosjes bacteriën bolletjes bij elkaar
    Bv streptokokken => ketenvorming van bacteriën bolletjes
21
Q

Identificatie via cultuurgebonden techniek

A
  1. Opgroeiing in vaste of vloeibare voedingsbodem
  2. Identificatie via één van volgende
    - metabole karakters
    - antigen detectie
    - MALDI-TOF
22
Q

Cultuuronafhanelijke techniek

A

PCR (polymerase chain reaction) = Detectie nucleïne zuren

23
Q

Wat is katabolisme?

Verschillende onderdelen?

A

Afbraak van voedingstoffen om energie te verkijgen

  1. Degratatieve reacties afbraak tot moleculen
    - Eiwitten -> AZ
    - Polysacharide -> monosacharide
    - Lipiden -> Glycerol + vetzuren
  2. Anaerobe reactie
    Glucose -> Pyruvaat, VANAF hier Twee opties
    A) Anaerobe respiratie (minder opbrengst want geen O2)
    B) Fermentatie

3., Aerobe reacties
Aerobe respiratie
Pyruvaat -> Acetyl CoA (kreb cyclus)

24
Q

Leg termen uit

  1. Obligate aeroben
  2. Facultatief anaeroben
  3. Obligate anaeroben
  4. Microaerofielen
  5. Aero-tolerante anaeroben

Welke van deze hebben catalase/SOD => Kan Toxische bestandsdelen van zuurstof afbreken

A
  1. Kunnen niet zonder O2 (PS Ae.) + SOD/catalase
  2. Kunnen met en zonder O2, bij geen O2 schakelen ze om nr fermentatie of anaerobe reespiratie + SOD/catalase
  3. Sterven in aanwezigheid O2 (Geen of weinig SOD/catalase)
  4. Kleine hoeveelheden O2 nodig, te veel en sterven (Geen of weinig SOD/catalase)
  5. Gebruiken geen O2 maar kunnen er tegen, gebruiken fermentatie + SOD (geen catalase)
25
Wat is een operon functie? Structuur?
Gecordineerde en efficiënte genexpressie. Een functionele eenheid van DNA waar verschillende genen onder controle van één promotor staan die ervoor zorgen dat de nodige genen tot expressie komen bv. Voor suikermetabolisatie, zo kunnen bacteriën zich snel aanpassen aan omgeving 1. Promotor (Bindingsplaats voor RNA-polymerase) 2. Operator => hier kunnen repressor eiwitten binden die transcriptie kunnen blokkeren 3. Structuurgens => 4. (Soms) Regulatorgen
26
Soorten horizontale DNA overdacht (3)
1. Transformatie = donorcel sterft, DNA in omgeving, andere vangen dit op en bouwen in op eigen genoom, kan dan opgenomen worden door een bacterie met een bestaande resistentie tegen bepaalde AB 2. Transductie = Bacteriofagen (injecteert genetisch materiaal in bacteriën) komt van een andere bacterie en kan DNA van vorige meer overbrengen. Bv. Salmonella kan zo virulenter worden gemaakt 3. Conjugatie = Directe cel tot cel overdracht, via sex pilus, Bv. E. Coli gebruikt conjugatie om AB resistentie te verspreiden
27
Wat zijn transposons?
Stukjes DNA die van plaats kunnen verandere om uiting van DNa aan te passen, “Jumping genen” Zorgen voor genetische variantie, geven zaken zoals AB resistentie, deze kunnen dan op hun beurt via horizontale DNA uitwisseling doorgegeven worden