Lesson 25 Flashcards

1
Q

Maria, WORK jij?

A

Maria, WORK you?

(do you work)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ja, ik ben LERARES.
Ik werk op een SCHOOL.

A

Yes, i am (a)TEACHER.
I work at a SCHOOL.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De kinderen NOEMEN mij JUF Maria of JUFFROUW

A

The children NAME me TEACHER Maria or MISS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe LAAT BEGINT de school?

A

How late START the school?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

OM HALF negen.

A

AT HALF nine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

TUSSEN DE MIDDAG hebben we vrij

A

BETWEEN THE MIDDAY have we free.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Van twaalf TOT KWART VOOR ÉÉN.

A

From twelve TILL QUARTER FOR ONE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

WANNEER ben je KLAAR?

A

WHEN are you DONE?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Om vier UUR, de LESSEN STOPPEN om half 4.

A

At four O’CLOCK, the LESSONS END at half four.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dan MOGEN de kinderen naar huis.

A

Then MAY the children to home.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik ga OPRUIMEN en dan SLUIT ik de school.

A

I go CLEAN UP and then CLOSE i the school

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

WERKT jou MAN ook?

A

WORKS you(r) HUSBAND also?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ja, Tom werkt bij een BANK.

A

Yes, Tom works at a BANK.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hij werkt vier dagen PER week.

A

He works four days PER week.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op woensdag is hij bijna altijd vrij.

A

At wednesday is he almost always free.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

SOMS moet hij op woensdag WERKEN.

A

SOMETIMES must he on wednesday WORK.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Als het erg DRUK is.

A

If it very BUSY is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In het WEEKEND HOEFT hij NOOIT TE werken.

A

In the WEEKEND NEED he NEVER TO work.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Dan is de bank GESLOTEN.

A

Then is the bank CLOSED.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Één uur

A

One o’clock

21
Q

Kwart over één

A

13:15 or 01:15
Quarter past one

22
Q

Half twee

A

13:30 or 01:30

Half two

23
Q

Kwart voor twee

A

13:45 or 01:45

quarter for two

24
Q

HET UUR, een uur is zestig minuten

A

THE HOUR, one hour is sixty minutes

25
HET HALF UUR, een half uur is dertig minuten.
THE HALF HOUR, a half hour is 30 minutes.
26
HET KWARTIER, een kwartier heeft 15 minutes
THE QUARTER, a quarter has 15 minutes
27
DE MINUUT, een minuut heeft 60 seconden.
THE MINUTE, a minute has sixty seconds.
28
De AGENDA: Scroll all the way down MAANDAG DINSDAG WOENSDAG DONDERDAG VRIJDSG ZATERDAG ZONDAG
The AGENDA: MONDAY TUESDAY WEDNESDAY THURSDAY FRIDAY SATURDAY SUNDAY
29
S'OCHTENDS De MORGEN of de OCHTEND
MORNING The MORNING
30
S'MIDDAGS De MIDDAG
The AFTERNOON
31
S'AVONDS De AVOND
The EVENING
32
S'NACHTS De NACHT
The NIGHT
33
IK WERK op een school.
I WORK at a school.
34
JIJ WERKT ook. Waar WERK JIJ?
YOU WORK also. Where WORK YOU?
35
HIJ WERKT bij een bank.
HE WORKS at a bank.
36
WIJ WERKEN tot twaalf uur
WE WORK untill twelve o'clock
37
JULLIE WERKEN niet in het weekend.
YOU WORK not in the weekend.
38
ZIJ WERKEN vier dagen per week.
THEY WORK four days per week.
39
Werk jij?
Ja ik werk, ik verkoop mobiele telefoons.
40
Waar werkt een lerares?
Een lerares werkt op school.
41
Hoe laat begint de school voor kinderen?
Om half negen begint de school.
42
Hebben kinderen tussen de middag vrij?
Ja, kinderen zijn tussen de middag vrij.
43
Hoe laat stoppen de lessen?
De lessen stoppen om half vier.
44
Om.....negen.
half
45
Hij werkt vier dagen........de week.
in
46
......de middag hebben we vrij.
Tussen
47
Van twaalf.....kwart voor één.
Tot
48
Geef een tegenstelling.
Give a contradiction.
49
De dagen van de WEEK.
The days of the WEEK.