Lesson 31 Flashcards
Lia gaat BINNENKORT naar EUROPA.
Lia goes SOON to EUROPE.
Ze vertrekt OVER ENKELE MAANDEN.
She leaves IN COUPLE MONTHS.
Voordat ze weg kan, moet ze veel regelen.
Before she go can, must she lot arange.
Ze LEERT ook een nieuwe TAAL.
She LEARNS also a new LANGUAGE.
Die heeft ze in de TOEKOMST nodig.
That have she in the FUTURE need.
Lia, naar WELK LAND ga je?
Lia, to WHICH COUNTRY go you?
Naar Nederland.
To Netherlands.
Dus je leert NEDERLANDS op dit MOMENT.
So you learn DUTCH at this MOMENT.
Ja, DAT KLOPT.
Yes, THAT CORRECT.
Heb je familie in Nederland?
Have you family in Netherlands?
Mijn man woont er.
My man lives there.
Hij heeft daar een BAAN.
He have there a JOB.
Ik ga bij HEM wonen.
I go with HIM live.
WAT VOOR werk DOET hij, ALS IK VRAGEN MAG?
WHAT KIND job DOES he, IF I ASK MAY?
Hij werkt in de HAVEN.
He works in the HARBOR.
Dat SCHIJNT ZWAAR werk te zijn.
That APPEARS HEAVY job to be.
Maar hij VERDIENT REDELIJK.
But he EARNS REASONABLE.
Nederland, waar LIGT dat EIGENLIJK?
Netherlands, where LIES that ACTUALLY?
DICHTBIJ DUITSLAND en FRANKRIJK.
CLOSE TO GERMANY and FRANCE.
KEN je Amsterdam en DEN HAAG?
KNOW you Amsterdam and DEN HAGUE?
Die STEDEN liggen allebei in Nederland.
Those CITY’S lay both in Netherlands.
Nederland WORD vaak Holland GENOEMD.
Netherlands IS often Holland CALLED.
Holland is HETZELFDE als Nederland.
Holland is THE SAME AS Netherlands.
Vind je het LEUK om naar Nederland te gaan?
Find you it NICE to to Netherlands to go?