Lexique didactique - Ch. 2: Entreprise Flashcards

(218 cards)

1
Q

een Co, maatschappij, onderneming

A

une Cie, une compagnie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een coöperatieve vennootschap

A

une coopérative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een benaming

A

une dénomination

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een afdeling

A

une division

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een bedrijf, onderneming

A

une entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een dienstverlenend bedrijf

A

une entreprise de services

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een familiebedrijf

A

une entreprise familiale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een bedrijf met gemengd kapitaal

A

une entreprise mixte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een multinational

A

une entreprise multinationale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een particulier bedrijf, privébedrijf

A

une entreprise privée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een overheidsbedrijf

A

une entreprise publique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een eenpersoonsvennootschap

A

une entreprise unipersonnelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een dochteronderneming

A

une filiale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een firma

A

une firme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

plaatselijk

A

local

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

multinationaal

A

multinationale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een firmanaam, een handelsnaam

A

un nom commercial

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een KMO / een kleine en middelgrote onderneming

A

une PME / une petite ou moyenne entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een handelsnaam

A

une raison sociale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

regionaal, streek-

A

régional

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een N.V. / een naamloze vennootschap

A

une S.A. / une Société anonyme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

A

une S.A.R.L. / une Société à responsabilité limitée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een C.V. / een coöperatieve vennootschap

A

une S.C. / une Société coopérative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een B.V.B.A. / een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

A

une S.P.R.L. / une Société privée à responsabilité limitée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een hoofdkantoor, een zetel
un siège
26
een hoofdkantoor, een hoofdzetel
un siège social
27
een letterwoord
un sigle
28
een vennootschap
une société
29
een staatsbedrijf
une société d'Etat
30
een kapitaalvennootschap
une société de capitaux
31
commanditaire vennootschap
une société en commandite simple
32
een vennootschap onder firma
une société en nom collectif
33
een moedermaatschappij
une société mère
34
een vennootschap op aandelen
une S.P.A. / une société par actions
35
een bijhuis, een filiaal
une succursale
36
een aankoop, een aankoopdienst
un achat
37
de inkoopcentrale
le centrale d'achat
38
de boekhouding, de dienst boekhouding
la comptabilité
39
de afdeling, het departement
le département
40
de dienst onderhoud, het onderhoud
l'entretien
41
de facturatie, de factureerafdeling
la facturation
42
de dienst informatica, de informatica, informatica-
l'informatique (f./adj.)
43
de dienst leveringen, de levering
la livraison
44
de dienst onderhoud, het onderhoud
la maintenance
45
de dienst marketing, de marketing
le marketing
46
de maximalisering
la maximalisation
47
de organisatie
l'organisation (f.)
48
de dienst planning, de planning
le planning
49
de productie, de productieafdeling
la production
50
de productie, de productieafdeling
la production
51
R & D, (de dienst) research and development
R et D
52
de dienst na verkoop, de naverkoopdienst
le service après-vente
53
de commerciële dienst
le service commercial
54
de personeelsdienst
le service du personnel
55
de factureerafdeling
le service facturation
56
de financiële dienst
le service financier
57
de financiële dienst
le service financier
58
de verkoop, de verkoopafdeling
la vente
59
de bedrijvigheid, de beroepsactiviteit
une activité
60
een beheerder, een bestuurder
un administrateur
61
een afgevaardigd bestuurder
un administrateur délégué
62
een landbouwer
un agriculteur
63
een vennoot, een partner
un associé
64
geassocieerd
associé
65
de zaken
le business
66
een bedrijfsleider
un chef d'entreprise
67
een bedrijfscultuur
une culture d'entreprise
68
beslissen
décider
69
een beslissingsbevoegd persoon
un décideur
70
een beslissing
une décision
71
een doelstelling bepalen, een doel stellen
définir un objectif
72
een beleid ontwikkelen, een strategie ontwikkelen
développer une stratégie
73
de directie
la direction
74
het directiecomité
le directoire
75
een directeur, een topman
un dirigeant
76
besturen, leiden
diriger
77
de zaakvoering
la gérance
78
de zaakvoerder
le gérant
79
beheren
gérer
80
het beheer, het beleid
la gestion
81
de manager
le gestionnaire
82
le management
le management
83
management gericht op inspraak
le management participatif
84
de doelstelling
l'objectif (un)
85
voorzitter van de Raad van Bestuur
le président du conseil
86
het beleid, de strategie
la stratégie
87
strategisch
stratégique
88
een groei, een toename
un accroissement
89
doen toenemen,opvoeren
acrroître
90
hoger
accru
91
een ambachtsman, een vakman
un artisan
92
ambachtelijk
artisanal
93
de ambacht
l'artisanal (m.)
94
de assemblage, het assembleren, de verbinding²
l'assemblage (m.)
95
assembleren
assembler
96
een monteur
un assembleur
97
een werkplaats
un atelier
98
het rendement verhogen
augmenter le rendement
99
automatisch
automatique
100
de automatisering
l'automatisation (f.)
101
automatiseren
automatiser
102
vakkundig zijn, zijn vak verstaan
avoir du métier
103
het productievermogen
la capacité de production
104
de montagelijn
la chaîne de montage
105
de ondernemingsgeest
l'esprit d'entreprise
106
iemands vak zijn
être du métier
107
een productiefactor
un facteur de production
108
industrieel, nijverheid-
industriel
109
de informatisering
l'informatisation (f.)
110
informatiseren
informatiser
111
een grondstof
une matière première
112
de mechanica
la mécanique
113
mechanisch
mécanique
114
de mechanisering
la mécanisation
115
mechaniseren
mécaniser
116
een beroep, een vak
un métier
117
een montage
un montage
118
monteren
monter
119
een monteur
un monteur
120
een gereedschap, een werktuig
un outil
121
een uitrusting
un outillage
122
uitrusten
outiller
123
een productieproces
un processus de production
124
een productie
une production
125
produceren
produire
126
een product, een middel
un produit
127
een eindproduct
un produit fini
128
een halffabrikaat
un produit semi-fini
129
de opbrengst, het rendement
le rendement
130
de rentabiliteit
une rentabilité
131
rendabel
rentable
132
een automaat, een robot
un robot
133
een robotisering
une robotisation
134
robotiseren
robotiser
135
een bijproduct
un sous-produit
136
een lopendebandwerk
un travail à la chaîne
137
werken aan de lopende band
travailler à la chaîne
138
een productie-eenheid
une unité de production
139
een fabriek
une usine
140
opslorpen
absorber
141
de opslorping
l'absorption (f.)
142
een monopolie hebben
avoir un monopole
143
een bedrijfstak
une branche
144
een kartel
le cartel
145
centralistisch
centralisateur
146
een centralisatie
la centralisation
147
centraliseren
centraliser
148
opheffing van een zaak
la cessation d'activités
149
stoppen met een (beroeps)activiteit
cesser une activité
150
de integratie
l'intégration
151
integreren
intégrer
152
een conglomeraat
un conglomérat
153
een consortium
un consortium
154
oprichten
constituer
155
de oprichting
la constitution
156
decentralistisch
décentralisateur
157
decentralisatie
la décentralisation
158
de delokalisatie
la délocalisation
159
de productie delokaliseren
délocaliser la production
160
een bedrijf ontbinden
dissoudre une entreprise
161
de diversificatie
la diversification
162
een overeenstemming
une entente
163
een overeenstemming tussen producenten, een producentenkartel
une entente entre producteurs
164
ondernemen
entreprendre
165
een ondernemer
un entrepreneur
166
ondernemend
entrepreneur
167
een monopolie uitoefenen
exercer un monopole
168
een stichter
un fondateur
169
stichtend
fondateur/fondatrice
170
de stichting
la fondation
171
stichten
fonder
172
een fusie
une fusion
173
een fusie aangaan
fusionner
174
een concern
un groupe
175
een monopolie
un monopole
176
een overname
un rachat
177
overnemen
racheter
178
de herstructuratie
une réorganisation
179
herstructureren
réorganiser
180
afspreken, het eens worden (i.v.m. prijzen)
s'entendre
181
zich vestigen
s'établir
182
opsplitsen
scinder
183
de afscheiding, de splitsing
la scission
184
de onderaanbesteding, de onderaanneming
la sous-traitance
185
de onderaannemer, in onderaanneming werkend
le sous-traitant
186
onderaanbesteden
sous-traiter
187
het verslag goedkeuren
approuver le rapport
188
de bijeenkomst, de zitting
une assemblée
189
de buitengewone aandeelhoudersvergadering
une assemblée extraordinaire
190
een gewone aandeelhoudersvergadering
une assemblée ordinaire
191
een ondernemingsraad
un comité d'entreprise
192
een raad
un conseil
193
een Raad van Bestuur
un conseil d'aministration
194
een ondernemingsraad
un conseil d'entreprise
195
de bijeenroeping, de oproep
une convocation
196
bijeenroepen, oproepen
convoquer
197
de agenda opstellen
établir l'ordre du jour
198
agenderen
inscrire à l'ordre du jour
199
een uitnodiging
une invitation
200
uitnodigen
inviter
201
een lid
un membre
202
agenderen
mettre à l'ordre du jour
203
de agenda (van de vergadering)
l'ordre du jour
204
een deelnemer
un participant
205
deelnemend
participant
206
een deelname
une participation
207
deelnemen
participer
208
nota nemen van
prendre note de
209
het voorzitterschap
la présidence
210
een voorzitter
un président
211
voorzitten
présider
212
een verslag
un rapport
213
de opstelling van een verslag
la rédaction d'un rapport
214
een verslag opstellen
rédiger un rapport
215
een vergadering
une réunion
216
bijeenbrengen, verenigen
réunir
217
vergaderen
se réunir
218
een secretaris/secretaresse
un/une secrétaire