Lexique didactique - Ch. 9: Commerce national et international Flashcards

(167 cards)

1
Q

de aandeelhouder

A

un actionnariat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een aanstelling

A

une affectation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een handelsbank

A

une banque d’affaires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een voordeel, winst

A

un bénéfice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

begunstigde

A

bénéficiaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een financieringstekort

A

un besoin de financement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een blokkering

A

un blocage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een leningscapaciteit

A

une capacité d’emprunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een financieringscapaciteit, een financieringsoverschot

A

une capacité de financement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een maatschappelijk kapitaal, een aandelenkapitaal

A

un capital social

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het eigen vermogen

A

les capitaux propres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een deelname hebben, een aandeel hebben

A

détenir une participation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een emittent, een uitgever, uitgifte-

A

un émetteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

emitteren, in omloop brengen

A

émettre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het geldwezen

A

la finance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de financiering

A

le financement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

financieren

A

financer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

financieel

A

financier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een beleggingsfonds, een investeringsfonds

A

un fonds d’investissement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het eigen vermogen

A

les fonds propres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de kosten

A

les frais

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een financieel consortium

A

un groupe financier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een holding

A

un/une holding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

investeren

A

investir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een investering
un investissement
26
een investeerder
un investisseur
27
een blokkeringsminderheid
une minorité de blocage
28
het beginkapitaal, de kapitaalinbreng
la mise de fonds
29
het openbaar bod tot omwisseling
l'OPE (f.)
30
de deling in de winst
la participation aux bénéfices
31
het partimonium, het vermogen
le patrimoine
32
partimonium-
patrimonial
33
het activiteitenverslag, verslag over de werkzaamheden
le rapport d'acitivités
34
winst boeken
réaliser des bénéfices
35
het herstel
le redressement
36
de winstdeling
la répartition des bénéfices
37
de reserves
les réserves (f.)
38
de eigen middelen
les ressources propres (f.)
39
een financiële put
un trou financier
40
trust
trust
41
de toegevoegde waarde
la valeur ajoutée
42
een wissel accepteren
accepter une traite
43
een accreditief, een kredietbrief
un accréditif
44
een kwitantie / ontvangstbewijs
un acquit
45
een rekening voldoen
acquitter une facture
46
een wissel uitschrijven
acquitter une lettre de change
47
een factoring
un affacturage
48
een waarschuwing
un avertissement
49
een schuldvordering
une créance
50
een crediteur, een schuldeiser
un créancier
51
een documentair krediet
un crédit documentaire
52
in natura
en nature
53
een incassering, een incasso, een inning, een invordering
un encaissement
54
incasseren, innen, invorderen
encaisser
55
een endossement
un endossement
56
endosseren
endosser
57
een endossant
un endosseur
58
een rekening opmaken
établir une facture
59
een facturering, een factureerafdeling
une facturation
60
een factuur
une facture
61
factureren, een factuur opmaken, op een factuur vermelden
facturer
62
de insolvabiliteit
l'insolvabilité (f.)
63
insolvent
insolvable
64
de kredietbrief
la lettre accréditive
65
de wissel
la lettre de change
66
de liquidatie
la liquidation
67
een faillissement
une liquidation judiciaire
68
een wissel protesteren
protester une traite
69
het incasseren, het innen (zn)
le recouvrement
70
incasseren, invorderen
recouvrer
71
de kredietwaardigheid, de solvabiliteit
la solvabilité
72
kredietwaardig, solvabel
solvable
73
trekken
tirer
74
een wissel trekken
tirer une traite
75
een wissel
une traite
76
voedings-, voedingssector
agroalimentaire
77
een handelsattaché
un attaché commercial
78
de Parijse Kamer van Koophandel en Nijverheid
la CCIP
79
de kamer van koophandel
la chambre de commerce
80
een consulent, een consultant
un consultant
81
de contingentering, het invoerquota
le contingentement
82
contingenteren
contingenter
83
de onverwachte tegenslag, de tegenslag
le contretemps
84
de uitvoersubsidie
le crédit à l'exportation
85
de vrijstelling bij uitvoer
la détaxe à l'exportation
86
de uitwisseling (mv)
les échanges (m.)
87
het handelsverkeer
les échanges commerciaux
88
het handelsverkeer tussen het Noorden en het Zuiden
les échanges Nord-Sud
89
een risico lopen
encourir un risque
90
een belemmering
une entrave
91
uitvoer-, een uitvoerder
(un) exportateur
92
het uitvoeren
l'exportation
93
de uitvoer (mv)
les exportations
94
exporteren
exporter
95
bevoordelen
favoriser
96
het waarborgfonds
le fonds de garantie
97
een handicap
un handicap
98
invoer-, een invoerder
(un) importateur
99
het invoeren
l'importation
100
de invoer (mv)
les importations
101
importeren
importer
102
een uitvoervergunning
une licence d'exportation
103
de wet van het absolute voordeel
la loi de l'avantage absolu
104
de wet van het relatieve voordeel
la loi de l'avantage relatif
105
de buitenlandse markt
le marché extérieur, externe
106
de binnenlandse markt
le marché intérieur, interne
107
een missie
une mission
108
de Belgische dienst voor Buitenlandse Handel
l'Office belge du Commerce extérieur
109
de Nationale Delcrederedienst oligopolie
l'Office National du Ducroir oligopole
110
een dominante positie, een overwicht
une position dominante
111
een handelsproductie, een verhandelbare productie
une production marchande
112
een niet-verhandelbare productie
une production non marchande
113
het invoerquota
le quota d'importation
114
de handelsbetrekkingen
les relations commerciales
115
de standaardisering
la standardisation
116
de invoersubstitutie
la substitution des importations
117
de overcapaciteit
la surcapacité
118
de overproductie
la surproduction
119
de ruilvoet
les termes d'échange
120
op grote schaal
à grande échelle
121
in het buitenland
à l'étranger
122
op kleine schaal
à petite échelle
123
de bevoorrading
l'approvisionnement
124
het kapitaal
le capital
125
het gebrek, tekortschieten
la carence
126
de corruptie
la corruption
127
de ongelijkheid, de uiteenlopendheid
la disparité
128
de schaalvergroting
les économies d'échelle
129
het buitenland, buitenlands, vreemd, de vreemdeling, de buitenlander
(l')étranger
130
een kapitaalsvlucht
un exode des capitaux
131
een braindrain
un exode des cerveaux
132
de kapitaalexport
l'exportation de capitaux
133
de afpersing
l'extorsion (f.)
134
een vestiging
une implantation
135
vestigen
implanter
136
een tussenpersoon, tussen-
(un) intermédiaire
137
de buitenlandse investeringen
les investissements étrangers
138
een joint-venture
un joint-venture
139
schade berokkenen
léser
140
(zeer) winstgevend
lucratif
141
het gebrekkig werk
la malfaçon
142
een mijn
une mine
143
een erts
un minerai
144
een mineraal
un minéral
145
de productiemode, het productieproces
le mode de production
146
nieuwe geïndustrialiseerde landen
NPI
147
off shore
off shore
148
de schaarste, het tekort
la pénurie
149
de onderdelen
les pièces détachées
150
de producent
le producteur
151
de productiviteit
la productivité
152
de repatriëring van kapitaal
le rapatriement de capitaux
153
de schaarste, de zeldzaamheid
la rareté
154
de rationalisering
la rationalisation
155
de bevoorrading
le ravitaillement
156
de herverdeling
la redistribution
157
de hergroepering
le regroupement
158
de technologische achterstand
un retard technologique
159
naar het midden opschuiven
se recentrer
160
de meerkosten
le surcoût
161
de synergie
la synergie
162
de sluikhandelaar
le trafiquant
163
illegaal verhandelen
trafiquer
164
het transfer van kapitaal
le transfert de capitaux
165
de overdracht van technologische kennis
le transfert de technologie
166
afhankelijk van
tributaire
167
de tolvrije zone
la zone hors taxes