Psychologie Week 2 Flashcards

1
Q

Wat is een schema?

A

Een schema is een stelsel van cognities met betrekking tot een bepaalde categorie van onderwerpen/situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soorten schema’s

A
  1. Situatieschema
  2. Rolschema
  3. Persoonsschema
  4. Handelingsschema
  5. Causaal schema
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Situatieschema
A
  • Beschrijft een type situatie

- Gedragingen die bij de ene situatie vanzelfsprekend zijn, zijn in andere situaties ongepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Rolschema
A

Beschrijft een sociale rol, bijv. Directeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Persoonsschema
A

Beschrijft kenmerken van een type persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Handelingsschema
A

Bevat de procedure voor een reeks handelingen of volgorde van gebeurtenissen die plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Causaal schema
A

Een procedure voor het vinden van een oorzaak bij een bepaalde gebeurtenis/uitkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beperking van schema’s

A

Info die in overeenstemming is met het schema wordt doorgaans als bevestiging van dat schema gezien
andersom als een uitzondering gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is attitude

A
  • Houding ten opzichte van iets
  • Delen personen, gebeurtenissen en situaties in categorieën
  • Kennen waarderingen toe aan die categorie
  • Bepaald manier gedragingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een attitude kan worden omschreven als een samenhangende manier waarop een persoon…

A
  • denkt over iets (stereotypen)
  • voelt over iets (vooroordelen)
  • zicht gedraagt tegenover iets (discriminatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Object

A
  • Mensen, onderwerpen, situaties of handelingen

- Heeft een ‘lading’ -> meestal negatief, maar kan ook positief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Stereotype

A

Overdreven beeld van een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vooroordeel

A

een (meestal negatief) oordeel over een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Discriminatie

A

Ongelijk behandelen van mensen op basis van een lidmaatschap van een bepaalde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

5 oorzaken vooroordelen

A
  1. Ongelijkheid en sociale afstand
  2. Economische competentie
  3. Zondebok aanwijzen
  4. Conformisme aan sociale normen
  5. Stereotypering in de media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn beoordelingsfouten

A
  • Geneigd kleine risico’s te overschatten (bijv. vliegtuigcrash)
  • Geneigd grote risico’s te overschatten (bijv. ziektes van roken)
  • Verwachtingen blijven onze interpretaties sterk te beïnvloeden
17
Q

3 Categorieën beoordelingsfouten

A
  1. Selectie
  2. Generalisatie
  3. De eerste indruk
18
Q
  1. Selectie
A
  • Overprikkeld door de buitenwereld, dus kiezen we maar een gering aantal
  • Info die overeenkomt met schema is beter te onthouden, andersom niet
19
Q
  1. Generalisatie
A
  • Leidt tot overschatting van feitelijke verschillen
  • Halo-effect
  • Self-fullfilling prophecy
20
Q
  1. De eerste indruk
A
  • Oordeel staat vaak vast nadat we iemand hebben gezien

- We worden ongevoelig voor nieuwe info en nemen verkeerde besluiten