Quiz Flashcards

(27 cards)

1
Q

Wat is een discachariden die bestaat uit glucose en galactose?

A

Lactose

—> melksuiker is opgebouwd uit glucose en galactose. Komt voor in melk en is niet erg zoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er met een eiwit bij het iso-elektrisch punt (IEP)?

A

Bij het IEP is een eiwit neutraal geladen, waardoor ze kunnen samenklonteren en slecht oplosbaar zijn.

Met lading (positief of negatief) lossen ze beter op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke vetsoort bevat enkelvoudig onverzadigde vetzuren?

A

Olijfolie

Olijfolie is rijk aan omega-9 vetzuren, die één dubbele binding bevatten —> dus enkelvoudig onverzadigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de juiste structuurformule van fructose?

A

5-ring met C6 H12 O6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen denaturatie en coagulatie?

A

Denaturatie is een voorwaarde voor coagulatie. Coagulatie is meestal onomkeerbaar

Denaturatie: Het eiwit verliest zijn structuur (vorm verandert), vaak door hitte, zuur of mechanische kracht.

Coagulatie: De omgevormde eiwitten klonteren samen tot een vaste massa (bijv. gestold eiwit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een functie van polysachariden in voedingsmiddelen?

A

Verdikkingsmiddel

Polysachariden (zoals zetmeel of pectine) worden vaak gebruikt om de viscositeit te verhogen —> ze werken als bind- of verdikkingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er met een eiwit bij een pH boven het iso-elektrisch punt?

A

Het eiwit krijgt een negatieve lading, doordat het H+ verliest. Hierdoor stoten eiwitten elkaar af en lossen ze beter op in water

Boven het IEP = basisch milieu —> COO- groepen overheersen —> netto negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er tijdens de maillard-reactie?

A

Reactie tussen suikers en aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stof zorgt voor de waterbindende eigenschap van koolhydraten?

A

Waterstofbruggen

Polaire groepen (zoals -OH) in koolhydraten kunnen waterstofbruggen vormen met water —> hierdoor binden ze water goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen shear thinning en shear thickening?

A

Shear thinning = vloeistof wordt dunner bij meer roeren en kracht (zoals ketchup)

Shear thickening = vloeistof wordt dikker bij meer kracht (zoals oobleck = maizena in water)

Dit gedrag zie je bij niet-Newtons vloeistoffen. Shear thinning is handig in voeding: makkelijk uitschenken, maar blijft daarna liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een eigenschap van verzadigde vetzuren?

A

Ze hebben een hoger smeltpunt dan onverzadigde vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is partiële coalescentie en in welk product speelt dit een rol?

A

partiële coalescentie is het gedeeltelijke samen smelten van vetdruppels, waardoor er een netwerk ontstaat.

Bij het kloppen van de slagroom zorgen gedeeltelijke gekristalliseerde vetdruppels voor structuur en luchtinsluiting. Essentieel voor stevigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke vet soort heeft het hoogste smeltpunt?

A

Rundvet

Dierlijke vetten met veel verzadigde vetzuren (zoals rundvet) hebben hogere smeltpunten dan plantaardige olie. Olijfolie en zonnebloemolie zijn vloeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een gevolg van denaturatie in een eiwit?

A

Het eiwit verliest zijn ruimtelijke structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen een emulsie en een oplossing?

A

Een oplossing is homogeen: stoffen lossen volledig op (bijv. suiker in water).

Een emulsie is een mengsel van niet-mengbare stoffen zoals olie in water. het heeft een grensvlak en is vaak troebel zonder emulgator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is geen functie van vet in voeding?

A

Leveren van vezels

17
Q

Wat doet een emulgator in een emulsie?

A

Het verlaagd de grensvlakspanning

Emulgatoren verlagen de spanning tussen olie en water zodat ze beter mengen.

ze stabiliseren de emulsie door tussen de twee fasen te zitten met een hydrofiele kop en een hydrofobie staart

18
Q

Welk eiwit heeft een fibrillaire structuur en is onoplosbaar in water?

19
Q

Wat betekent het als een eiwit bij een bepaalde pH coaguleert?

A

Het eiwit klontert samen en slaat neer in de oplossing.

Dit gebeurt vaak bij het iso-elektrisch punt, wanneer de lading neutraal is en er geen afstoting meer is tussen molecule.

20
Q

Wat is het verschil tussen homogene en heterogene kiemvorming bij kristallisatie?

A

Homogene kiemvorming gebeurt spontaan in een zuivere oplossing, zonder hulp van buitenaf.

Heterogene kiemvorming gebeurt aan een oppervlak of op een verontreiniging (zoals een stofdeeltje of wand van een pan)

(Heterogene kiemvorming komt vaker voor in voeding (zoals kristallen op ijsmachines), omdat het minder energie kost)

21
Q

Wat zorgt voor instabiliteit van een schuim?

A

Coalescentie

Coalescentie = samen vloeien van luchtbellen, waardoor het schuim instort.

Dit gebeurt als het schuim onvoldoende gestabiliseerd is, bijv. door vetresten of gebrek aan eiwitstructuur.

22
Q

Leg het verschil uit tussen een Newtonse en een niet-newtonse vloeistof met een voorbeeld

A

Newtons vloeistof: viscositeit blijft gelijk, ongeacht kracht. Bijv. water, olie.

Niet-newtonse vloeistof: viscositeit verandert bij kracht. Bijv. ketchup (wordt dunner als je schudt)

23
Q

Wat is de functie van oppervlakte-actieve stoffen in schuimen?

A

Oppervlakte-actieve stoffen, (zoals eiwitten of emulgatoren) zitten op het lucht-water grensvlak en voorkomen dat luchtbellen samenvloeien (coalescentie)

24
Q

Wat is geen oorzaak van coalescentie in een emulsie?

A

Hoge viscositeit van de continue fase

Hoge viscositeit vertraagt oproming en coalescentie juist. Te weinig emulgator, grote druppels of lange opslag vergroten de kans op coalescentie

25
Wat doet de HLB waarde van een emulgator?
HB bepaalt of een imitator beter oplost in water of olie Lage HLB = vetminnend —> geschikt voor water in olie Hoge HLB = waterminnend —> geschikt voor olie in water HLB helpt bij het kiezen van de juiste emulgator voor het type emulsie
26
De samenstelling van de vetten bepaalt de eigenschappen zoals smelttraject. Dit wordt beïnvloed door:
- aanwezigheid van dubbele binding(en) - variatie in vetzuren - variatie in triglyceride
27
Als het vet niet het ideale samenstelling heeft voor het product, kan je vetten ook modificeren. Via welke manieren kan dit gedaan worden?
- Hydrogenatie —> verharden - Fractionatie —> scheiden van verschillende vetzuren - Interesterificatie —> vetzuur samenstelling veranderen —> invloed op functionaliteit