SC H5: Dialogisch diagnosticeren in het sc Flashcards
(47 cards)
Een probleemdefiniëring
Probleemdefiniëring = Een heldere omschrijving van het probleem dat je gaat onderzoeken. Het vormt de basis van je onderzoek en geeft richting aan je vragen. Het beschrijft wat je wil weten of oplossen, en waarom dat belangrijk is. Bv: Veel studenten haken af in het eerste jaar van hun studie. We willen onderzoeken waarom dat gebeurt en hoe dit voorkomen kan worden.
- Wat is er aan de hand in de situatie van de cliënt en met de cliënt zelf?
- Kunnen problemen worden verklaard? Samenhang tussen de verschillende aspecten van de problematiek?
- Welke mogelijkheden heeft de cliënt om aan de oplossing van de problemen te werken?
- Welke hulpmiddelen in de omgeving zijn nodig? Zijn deze beschikbaar?
Een hypothese
= Niet getoetste, diagnostische uitspraak.
= Een voorlopige verwachting of voorspelling die je opstelt op basis van voorkennis, observaties of theorie. Het is een stelling die je via onderzoek gaat toetsen. Bv: “Studenten met een bijbaan van meer dan 15 uur per week hebben een grotere kans om uit te vallen in het eerste studiejaar.”
Hoe toetsen?
- Oren en ogen open houden voor feiten die op een andere richting kunnen wijzen.
- Toetsen via gesprek
Leg het verschil uit tussen een probleemdefiniëring en een hypothese.
Een probleemdefiniëring is een duidelijke omschrijving van wat het probleem is dat je onderzoekt en waarom.
Een hypothese is een voorspelling die je doet over het probleem, die je kunt toetsen met onderzoek.
Probleemanalyse
Probleemanalyse = systematische voortzetting en uitdieping van het eerste onderzoek van de hulpvrager en de eerste probleemformulering uit de intake.
4 activiteiten:
1. Verdere exploratie en specificatie van het probleem/-situatie/ wens.
2. Nader onderzoek -> groter probleeminzicht en acceptatie bij de cliënt.
3. Aandacht besteden aan de werkrelatie.
4. Maken van vervolgafspraken.
Dit doe je NIET alleen!
Bv: Een 15-jarige jongen heeft last van angst om naar school te gaan. Uit gesprekken blijkt dat de angst vooral opkomt na pesterijen op school, en dat zijn zelfvertrouwen laag is. De ouder-kindrelatie lijkt steunend, maar hij vermijdt sociale situaties. Er wordt een diagnose gesteld: sociale angststoornis.
Indicatiestelling
Een empirisch of theoretisch onderbouwde aanbeveling voor een of meerdere behandelingen. De uitkomst van de indicatiestelling is een lijst van aanbevelingen voor mogelijke interventies. Indiceren betekent met andere woorden het vaststellen van de passende behandeling(en) bij een gegeven diagnose.
Bv: Een 15-jarige jongen heeft last van angst om naar school te gaan. Op basis van de analyse wordt cognitieve gedragstherapie aanbevolen, eventueel aangevuld met ouderbegeleiding. Ook wordt schoolmaatschappelijk werk ingeschakeld om de schoolomgeving aan te pakken.
Beschrijf het verschil tussen een analyse en een indicatiestelling.
Analyse richt zich op het begrijpen van het probleem: wat is er aan de hand, hoe is het ontstaan, en welke factoren spelen een rol?
Indicatiestelling richt zich op het aanbevelen van passende hulp: welke behandeling(en) passen het best bij het vastgestelde probleem?
Beargumenteer het belang van dialoog op verschillende niveau’s.
6 niveau’s: een dialoog met:
- De cliënt en zijn omgeving.
- De social caseworker als persoon
- De organisatie
- De verwijzer
- De maatschappelijke context
- Theorieën en referentiekaders.
géén solistische activiteit maar SAMEN op zoek…
Dus, het DD zijn die procesmomenten waarbij de SCW’er en het cliëntsysteem SAMEN op zoek gaan naar een helpende, herkenbare en werkbare (her)definiëring voor de ervaren klacht, naar een betekenisvolle en perspectief biedende analyse voor het aanmeldingsprobleem.
Dialogeren met de cliënt en zijn omgeving.
Van diagnosticeren voor of over…. Naar diagnosticeren mét de cliënt.
Dialogeren met de cliënt
- Wijze waarop cliënt zichzelf ziet en kijkt naar zijn problemen.
- Uitspraken van de cliënt tijdens het gesprek zijn aanwijzingen voor de social caseworker inzake probleemanalyse.
- Bv.: “ik laat me altijd doen.”, “ik heb nooit geluk in relaties”.
Dialoog met de cliënt: Diagnosticeren van copingstijlen bij cliënten:
Coping = een min of meer vast gedragspatroon waarmee mensen zich proberen te handhaven in moeilijke situaties en trachten het evenwicht te bewaren.
M.a.w. favoriet probleemoplossend gedrag.
Resultaat is al dan niet effectief.
Dit wordt vaak van generatie op generatie doorgegeven. Bv. vermijdingsgedrag, toevlucht zoeken in verslaving (vluchten van problemen), bv actief aanpakken “je moet handelen, niet denken”, of denk ook aan gezinnen waar emoties wel of niet besproken worden als er zich een probleem of een conflict stelt.
Diagnosticeren met cliënt: Toekomstperspectieven van cliënten:
Hoe ziet de cliënt zijn toekomst? Welke veranderingen wil de cliënt?
Congruentie tussen visie social caseworker en cliënt?
M.a.w. zitten ze op dezelfde golflengte?
Zo ja => herkenning, erkenning, vertrouwen, motivatie,…
Zo neen => weerstand, afstand, argwaan, …
Dus best is de diagnose van de cliënt overnemen? Ah ja, want dan heb je geen discussie?…
- Neen… Kritische bevraging door de social caseworker => eventuele (nieuwe) inzichten bij de cliënt.
Diagnosticeren met de cliënt: Tussen disciplinering en emancipatie en het diagnostische mandaat.
Komen social caseworker en cliënt tot een helpende verklaring die werkbaar is in het verdere proces?
Het is niet omdat de social caseworker tot inzicht komt in de probleemanalyse dat de cliënt (dit) volgt.
Het diagnostische mandaat.
Mandaat = de sociale, gelegitimeerde en mentale opdracht die een hulpverlener krijgt.
- Vanuit de organisatie waarin hij werkt
- Vanuit het cliëntsysteem
- Vanuit een eventuele gerechtelijke opdrachtgever.
Dit mandaat bepaalt de hulpverleningsmogelijkheden en de grenzen van deze hulpverlening.
Binnen deze opdracht beschikt de hulpverlener over een professionele werkruimte.
Dialogeren met de social caseworker als persoon
De persoon van de social caseworker bepaalt de professionele bril waardoor hij naar de buitenwereld kijkt en de manier waarop hij in het leven staat.
Kracht en kwetsbaarheid van de persoon van de social caseworker:
- Keuze richting sociaal werk: verbonden met persoonlijke geschiedenis.
- Deze persoonlijke betrokkenheid mag niet te sterk zijn waardoor professioneel hulpverlenen niet meer mogelijk zou zijn.
- Tijdens DD: varen op eigen kompas, geen handvaten, gevaar: eigen koers varen waardoor de cliënt geen inspraak meer heeft.
- Bewust zijn dat persoonsgebonden factoren een betekenisvolle rol (kunnen) spelen bij de diagnose: bv. antipathie, sympathie, leeftijdsfase, eigen geleden onrecht,…
Dialogeren met de organisatie
Iedere organisatie heeft een eigen visie en missie (onderhevig aan de maatschappelijke opdracht/ context).
Het mandaat dat de social caseworker krijgt van de organisatie bepaalt de handelingsruimte.
Identificatie tussen hulpverlener en organisatie kan sterk verschillen.
De organisatie tekent de diagnostische krijtlijnen uit: is het diagnosticeren een essentiële en gewaardeerde interventie voor de organisatie?
- Bv. is er sprake van structureel casusoverleg?
- Of eerder sprake van solistische diagnose?
Bv: Een OCMW-cliënt verzwijgt informatie over de gewijzigde werksituatie of zwart werk en ervaart dit niet als een probleem. De Social caseworker kan het gedrag van deze cliënt, afhankelijk van zijn visie en loyaliteit naar zijn opdracht(gever), betekenis geven als: onrechtvaardig, creatief, onbetrouwbaar, zorg voor gezinsleden, strafbaar
Bv: een bejaarde vrouw op de afdeling geriatrie in een ziekenhuis voelt zich nog niet volledig klaar om terug naar haar eigen woning te keren, maar het ligdagbeleid van de organisatie verplicht de social caseworker toch alles in het werk te stellen om dit toch te regelen.
Dialogeren met de verwijzer
Indien verwijzer aanwezig zal deze vermoedelijk al uitgaan van een hypothese of diagnose.
- In welke mate heeft de social caseworker nog ruimte om een eigen diagnose te stellen?
- Zie vb. p. 131: Een OCMW-hulpverlener stuurt een hulpvrager door voor de begeleiding van een alcoholprobleem naar een gespecialiseerde dienst voor verslavingsproblematiek. Het alcoholmisbruik is volgens de sociaal werker van het OCMW de hoofdoorzaak van de financiële chaos bij de cliënt.
- Uitgesproken diagnose bij verwijzing kan leiden tot dwingende krijtlijnen. Zie p. 132: De leerlingenbegeleider van een school stuurt een jongere door naar het CLB om te checken of deze jongere over voldoende intellectuele mogelijkheden beschikt om een bepaalde studierichting te volgen. Ook de ouders hebben vragen bij de haalbaarheid van de studiekeuze van hun zoon. Na grondige exploratie blijkt dat de jongere ontzettend lijdt onder de jarenlange lopende echtscheidingsprocedure van zijn ouders, maar hier uit loyaliteit al geruime tijd niets meer over zegt. Hij houdt dit krampachtig verborgen voor de buitenwereld, maar stelt vast dat dit ten koste gaat van zijn concentratie in de klas. Zijn schoolprestaties gaan zienderogen achteruit.
Dialoog met de verwijzer is interessant en nodig om te polsen naar eventuele hypothesen, mogelijke indicaties en tegenindicaties voor een diagnose.
= nagaan op dezelfde golflengte of niet?
Dialogeren met de maatschappelijke context
Het maatschappelijk mandaat van de social caseworker:
- Maatschappelijke context?
- = algemeen verspreide opvattingen, main-stream moraal, maatschappelijk (on)toelaatbare gedragingen, cultuurgebonden zienswijzen en gewoontes, wet- en regelgeving, subsidiëringkanalen, politieke en sociale beleidsvoering…
Sociale caseworker wordt regelmatig geconfronteerd met dergelijke vormen van maatschappelijke beïnvloeding: verschillen in waardenkader tussen zichzelf, de cliënt en zijn omgeving en de samenleving.
Vbn. P. 133: Een vader ervaart zijn gewelddadige relatie met zijn 14-jarige zoon als een ‘gewone mannenzaak’. De sociale caseworker labelt dit gedrag als: relationeel destructief, emotioneel traumatiserend en strafbaar.
Als social caseworker moet je je bewust zijn van deze maatschappelijke situering en beïnvloeding.
Dialogeren met theorieën en referentiekaders.
Professioneel handelen van de hulpverlener wordt beïnvloed door verschillende theorieën, vnl. sociologische en psychologische.
Theorieën bieden tijdens het DD kapstokken, kaders, handvatten om:
- hypotheses te onderbouwen,
- verklaringen te geven voor problemen,
- fundering voor indicatiestelling en handelingsplannen.
Evidence based practice: welke interventies hebben meer of minder kans op effectiviteit.
Een eclectische bril: social caseworkers beroepen zich in hun diagnostiek zelden op één welbepaalde wetenschap of methodisch concept.
Het betreft een kiezende benadering: geen enkele stroming of methode alleen is zaligmakend om de complexiteit van de sociale realiteit te dekken.
Social casework = een eclectische werkwijze.
Metafoor van het huis met de vele kamers.
EDDA-model vertrekt van methodisch maatwerk.
Iedere cliënt vereist een andere, unieke werkwijze.
≠ Ad hoc of willekeurige werkwijze!!!
Sommige organisaties maken de keuze om altijd en doelbewust vanuit één welbepaald denkkader naar de hulpvragen te kijken -> diagnoses en indicatiestelling.
Bv psychiatrie A: gedragsmatige benadering, psychiatrie B: systemisch-contextuele benadering,…
Beschrijf, verklaar en illustreer de drie hoofddoelen van het dialogisch diagnosticeren adhv een voorbeeld.
INZICHT: samen met het cliëntsysteem inzicht krijgen in de psychosociale leefsituatie die vaak complex is en steeds in evolutie is.
UITZICHT: samen met het cliëntsysteem uitzicht ontwikkelen om op een meer bevredigende wijze verder te kunnen leven.
VOORUITZICHT: samen met het cliëntsysteem vooruitzicht bieden aan de hand van een handelingsplan. Begrijpbare en concrete acties.
EDDA-actoren in het DD-proces
DD = resultaat van een interactie op verschillende niveau’s.
Social caseworker is zich hiervan niet steeds bewust/ invloeden niet altijd zichtbaar.
Oog hebben voor de verschillende invalshoeken en de (eventueel) verschillende probleemdefinities.
Waar legt de cliënt het aandeel voor het ontstaan van het probleem? Bij zichzelf of bij anderen?
Interne attributie: de situatie wordt toegeschreven aan zichzelf.
Externe attributie: de situatie wordt toegeschreven aan externe factoren.
Bv:
- Moest mijn moeder mij niet zo vroeg wekken, dan zou ik niet agressief worden.
- Moest mijn partner niet het bloed onder mijn nagels halen, dan zou ik niet drinken.
- Moest de staat meer werk voorzien, dan zou ik niet werkloos zijn….
Beschrijf het belang van een eclectische benadering van theorieën en referentiekaders ifv het diagnostisch dialogeren en illustreren adhv een voorbeeld.
Een eclectische bril: social caseworkers beroepen zich in hun diagnostiek zelden op één welbepaalde wetenschap of methodisch concept.
In dit deel merk je de link met het begrip: eclectisch-integratief. We gaan als hulpverlener niet lukraak aan de slag met de cliënten, maar vertrekken vanuit onze kennis/ opleiding/ theorieën.
Zo gaat men bvb binnen de drughulpverlening vooral aan de slag met de motivatietheorie en de cognitieve gedragstherapie.
De vier referentiekaders
- Leertheoretisch referentiekader
- Sociaal-ecologisch referentiekader
- Systeemtheoretisch referentiekader
- Taakgericht casework als hulpverleningsmodel
Basisprincipes van het leertheoretisch referentiekader
- Psychosociaal functioneren v/e persoon = geheel van aangeleerde responsen.
- Ongewenst gedrag (=probleem) kan dus afgeleerd worden en nieuw (wenselijk) gedrag (= doel) aangeleerd.
- Probleemdefiniëring in termen van ongewenst gedrag.
- Doelgedrag zo nauwkeurig mogelijk omschrijven: concreet waarneembare stappen en veranderingen op weg naar het te bereiken doel -> effectmeting.
Visie op helpen van het leertheoretisch referentiekader
- Helpen = een vorm van leren.
- Leerproces op basis van conditionering: herhaling en bekrachtiging van het wenselijk en te bereiken gedrag.
- Kritiek: geen aandacht voor de diepere motieven en emoties die het gedrag sturen.