Studietaak 6 - Experiment Flashcards

(43 cards)

1
Q

Doel van de wetenschap

A

Produceren van kennis over de wereld.
Hoe? –> experimenteren (primaire strategie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 kenmerken van wetenschap

A
  1. Hypothesen worden gebruikt om verwachtingen te genereren
  2. Verwachtingen worden vergeleken met waarnemingen
  3. Die vergelijking wordt gebruikt om een hypothese te ontwikkelen, bevestigen, verwerpen of verfijnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De rol van experimenten bij het testen van hypothesen

A
  1. Experimenten bieden een gestructureerde manier om waarnemingen te doen;
  2. Om die waarnemingen te vergelijken met wat we zouden verwachten te observeren als de onderzochte hypothese waar zou zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitdagingen van experimenten

A
  1. Neiging tot bevooroordeelde redeneringen (inclusief neiging om te observeren wat we willen dat waar is)
  2. Moeilijkheid om te onderscheiden welke hypothesen ons zouden moeten doen verwachten.

2 manieren om deze uitdagingen te overwinnen:
1. In labratorium: streng gecontroleerde omstandigheden
2. In het veld: vergelijken van specifieke kenmerken van individuen in verschillende (variabele) groepen om het gemakkelijker te maken om waarnemingen af te zetten tegen de verwachtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Variabele

A

Alles wat kan variëren, veranderen of in verschillende waarden voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarde van een variabele

A

De toestand of de hoeveelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 categorieën variabelen in een experiment

A
  1. Onafhankelijke variabele
  2. Afhankelijke variabele
  3. Derde variabele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onafhankelijke variabele

A

Een variabele die op zichzelf staat; de waarden zijn onafhankelijk van de waarden van een ander variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Afhankelijke variabele

A

Een variabele waarvan de verandering afhangt van een andere (onafhankelijke) variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Derde variabele

A

Andere variabalen naast de onafhankelijke variabele die de waarde van de afhankelijke variabele kunnen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Manipulatie / interventie

A

Wanneer de waarde van een of meer onafhankelijke variabelen wordt gewijzigd.
Doel van een interventie: onderzoeken hoe die verandering invloed heeft op de afhankelijke variabele.

Kenmerken geschikte interventie:
- valide
- chirurgische
- sterk genoeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2 redenen waarom derde variabelen gecontroleerd moeten worden

A
  1. Ze kunnen verantwoordelijk zijn voor eventuele veranderingen in de afhankelijke variabele (stelt in dat geval niet vast dat de onafhankelijke variabele de oorzaak van de verandering is)
  2. Ze kunnen de invloed van onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele tegengaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verstorende variabelen (confounding variabelen)

A

Derde variabelen die variëren op manieren die de waarde van afhankelijke
variabele op onverwachte manieren beïnvloeden (kan conclusie van experiment verstoren).

Voorbeeld: Hawthorne-effect of observer bias = experimentele deelnemers veranderen hun gedrag als reactie op observatie

Sleutel tot ontwerpen van effectief experiment: de opzet van een experiment baseren op de noodzaak om de mogelijkheid van verstorende variabele te minimaliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 aspecten van een experiment

A
  1. Fysiek aspecten:
    a. Proefpersonen
    b. Instrumenten = technologische hulpmiddelen die het experimentele proces mogelijk
    maken
  2. Technologische aspecten
  3. Sociale aspecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verzamelen van gegevens

A

Verzamelen en meten van informatie over de waarden van interessante
variabelen op bepaalde tijden, plaatsen en contexten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meetfout

A

Onjuistheid in de uitvoering van een meting of onnauwkeurigheid in de uitkomst van een meting.

Voorkomen van meetfout → Kalibratie = metingen van het ene instrument vergelijken met die van een ander om nauwkeurigheid van het instrument te controleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

2 soorten gegevens

A
  1. Kwantitatieve gegevens = informatie in numerieke vorm
  2. Kwalitatieve gegevens = informatie in niet-numerieke vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cruciaal experiment

A

Een experiment die beslissend is voor een hypothese of theorie.

19
Q

Onderdeterminatie

A

De data zijn onvoldoende om te bepalen welke hypothese (de causale hypothese of een alternatieve verklaring) waar is. De beschikbaarheid van alternatieve verklaringen voor onderzoeksresultaten wordt onderdeterminatie genoemd.
Deze alternatieve verklaringen kunnen bijvoorbeeld alternatieve causale hypotheses uit een andere theorie zijn.

20
Q

Hulpaannames

A

Aannames die waar moeten zijn om ervoor te zorgen dat de gegevens de beoogde relatie hebben met de hypothese die wordt onderzocht.

21
Q

3 bronnen van onzekerheid m.b.t. experimenten

A
  1. Externe variabelen
  2. Onverwachte hypothesen
  3. Aanvullende veronderstellingen

Hoe dit te minimaliseren? → replicatie
Replicatie = opnieuw uitvoeren van het oorspronkelijke experiment

22
Q

Kenmerken van het perfect gecontroleerde experiment

A
  • Het expliciteren van voorspellingen (heldere, concrete voorspellingen):
    a. Operationeel definities van een begrip
    b. Clusterindicatoren
  • Het uitvoeren van een geschikte interventie om de onafhankelijke variabele te manipuleren
  • Alle andere variabelen worden gecontroleerd
    a. Direct
    b. Indirect
  • Experiment is blind of dubbelblind

Probleem voor formuleren van duidelijke verwachtingen van een experiment: hypothesen bevatten vaak concepten en variabelen die we niet makkelijk kunnen testen.

23
Q

2 manieren om vage concepten te karakteriseren op een manier die metingen mogelijk maakt

A
  1. Operationele definitie = specificatie van voorwaarden waaronder een specifiek concept van toepassing is
  2. Clusterindicatoren = markeringen van een variabele om deze nauwkeuriger te meten zonder deze te vereenvoudigen
24
Q

Interventie

A

Directe manipulatie van de waarde van een variabele.

25
Chirurgische interventies
Interventies moeten worden uitgevoerd met de precisie die chirurgen naar de operatietafel brengen.
26
2 categorieën om variabelen te controleren
1. **Direct** = alle externe variabelen worden tijdens een interventie op constante waarden gehouden. 2. **Indirect** = externe variabelen laten variëren op een manier die onafhankelijk is voor de interventie. Indirecte variabalen controle → belang van opzetten van 2 groepen: ° **Experimentele groep** = ontvangt de interventie op de onafhankelijke variabele. ° **Controlegroep** = ervaart de standaard andere waarde van de onafhankelijke variabele.
27
Randomisatie
De willekeurige toewijzing van experimentele entiteiten aan de experimentele groep of de controle groep. Maar biedt geen garantie → DUS **steekproefomvang** moet groot genoeg zijn (= het aantal individuele gegevensbronnen in een onderzoek).
28
Controleren van menselijke verwachtingen in een experiment (Bias)
Menselijke verwachtingen (externe variabelen) worden niet gecontroleerd door directe of indirecte variabele controle. * **Blind experiment** = experimenten zijn zo ontworpen dat onderzoeker niet weet welke proefpersonen in de controlegroep zitten en welke in de experimentele groep. * **Dubbelblind experiment** = experimenten waarbij noch de onderzoeker noch de proefpersoon weet welke proefpersoon lid is van de experimentele en controlegroep.
29
Placebo-effect
Als deelnemers of onderzoekers verwachten dat een bepaald medicijn effectief is, dan kan die verwachting direct leiden tot een betere gezondheid
30
Misleiding (deceptie)
Proefpersonen krijgen bewust verkeerde informatie om te interfereren met hoe hun verwachtingen hun gedrag beïnvloeden. *Voorbeeld: Milgram's experiment naar de bereidheid van mensen om een gezagsdrager te gehoorzamen die hen opdroeg anderen ernstige schade toe te brengen.*
31
Conceptueel vaag
Zo weinig begrijpen over wat een concept inhoudt en hoe het zou moeten werken, dat het moeilijk is om te zeggen wat we zouden verwachten. * Nadeel: maakt het moeilijk om een valse afwijzing en/of bevestiging uit te sluiten * Voordeel: nieuwe en meer verfijnde hypothesen genereren voor verder onderzoek
32
Vuistregel bij het testen van uitzonderlijke claims
De proefpersoon te raadplegen alvorens het experiment te ontwerpen om te zorgen dat het binnen het vermogen ligt van de proefpersoon. Probleem bij testen van uitzonderlijke claims: kan anomalie zijn waarbij de bewijslast bij de gelovige ligt. *Voorbeeld: experiment wichelroedelopers faalt, dan zullen gelovigen de resultaten wegredeneren door bijvoorbeeld te zeggen dat de verkeerde mensen zijn getest.*
33
Vooroordelen en verwachtingen bij experimenten
1. Vooringenomenheid van de experimentator Voorbeeld: Chiropractors geloven in doeltreffendheid van de behandeling die ze geven. Verbeteringsscores van chiropractor kunnen worden beïnvloed door zijn overtuigingen, aangezien er een element van subjectiviteit is bij meldingen van pijn. 2. Verwachtingen van proefpersonen (zie hawthorne-effect)
34
Checklist voor experimenteel ontwerp
1. Kan mogelijkheid van valse afwijzing worden uitgesloten? 2. Kan mogelijkheid van valse bevestiging worden uitgesloten? 3. Zijn alle concepten duidelijk? 4. Is het verschil tussen voorspellend succes en falen duidelijk? 5. Zijn er controles ingesteld om vooroordelen en verwachtingen te elimineren?
35
Een manipulatie is valide
De manipulatie heeft betrekking op het construct dat je wilt manipuleren
36
Fat-handed interventie
Een interventie waarbij niet alleen de onafhankelijke variabele wordt gemanipuleerd, maar ook allerlei onbedoelde variabelen. Tegenovergestelde van chirurgisch.
37
False rejection
Het onterecht verwerpen van de causale hypothese terwijl deze in werkelijkheid waar is.
38
False confirmation
Het onterecht aannemen van de causale hypothese terwijl deze in werkelijkheid niet waar is.
39
Experimentele opstelling
* **Fysieke aspecten**, zoals de onderzoekseenheden waarbij de experimenten worden uitgevoerd (binnen psychologisch onderzoek zijn dit vaak deelnemers, maar dit kunnen bijvoorbeeld ook klassen zijn waarin de lesmethode experimenteel wordt gemanipuleerd) * **Technologische aspecten**: bv stimuli die worden gebruikt voor de experimentele manipulatie, aan apparatuur waarmee metingen worden gedaan, of aan statistische software die wordt gebruikt voor de data-analyse * **Situationele aspecten**: denk aan de locatie en periode waarin het experiment wordt uitgevoerd, zoals een laboratorium in de jaren '60 of een veldexperiment tijdens de coronalockdown * **Temporele aspecten**: de duur van het experiment * **Sociale aspecten**: het experiment op bepaalde wijze vormgeven. Vb. de visie binnen een bepaald wetenschapsgebied of van een onderzoeksgroep.
40
Hulpaannamen (ook wel auxiliary assumptions of hulphypotheses genoemd)
De experimentele opstelling en het gebruikte instrumentarium (zoals meetinstrumenten en manipulaties). In het 'als-dan-daarom'-schema volgt een voorspelling die zou gelden als de causale hypothese waar is, enkel uit twee stappen: een causale hypothese en een voorgestelde actie om de causale hypothese te onderzoeken. * Als H* [angst motiveert mensen om sociaal contact te zoeken] * en V [we manipuleren angst door studenten in de interventiegroep een onvoldoende studieresultaat terug te koppelen, terwijl studenten in de controlegroep hun eigenlijke resultaat krijgen, en tellen daarna hoe vaak de studenten berichtjes sturen aan vrienden] * en A1 [het terugkoppelen van een onvoldoende studieresultaat is een valide manipulatie van angst in deze situatie en doelpopulatie] * en A2 [het terugkoppelen van een onvoldoende studieresultaat is een precieze manipulatie van angst in deze situatie en doelpopulatie] * en A3 [het terugkoppelen van een onvoldoende studieresultaat is een voldoende sterke manipulatie van angst in deze situatie en doelpopulatie] * en A4 [het tellen van berichtjes aan vrienden is een valide maat van motivatie om sociaal contact te zoeken] * en A5 [achtergrondkenmerken spelen bij beide condities een evenredige rol], * en A6 [de steekproef is voldoende groot om tot een robuuste inschatting van het effect te komen], * dan O [verwachten we dat de interventiegroep meer berichtjes zal sturen aan vrienden dan de controlegroep], * en de resultaten laten zien niet-O [de interventiegroep en controlegroep sturen evenveel berichtjes]. * Daarom, niet H* , OF niet A1 of niet A2 of niet A3 of niet A4 of niet A5 of niet A6 [oftewel de causale hypothese is onjuist, of een van de 6 alternatieve verklaringen is onjuist. Falsificatie van de causale hypothese is hierdoor dus moeilijk of onmogelijk gemaakt.
41
Spurieus effect (schijnverband)
Een alternatieve verklaring kan ook volgen uit een bepaalde achtergrondvariabele die tijdens het uitvoeren van het experiment samenhing met de interventie en daarmee tot een verklaring heeft geleid. Bij het bedenken van alternatieve verklaringen voor een effect dat in lijn is met de causale hypothese, gaat het er niet om of bepaalde achtergrondvariabelen meespelen (dat is namelijk altijd het geval). Het gaat erom of beargumenteerd kan worden of bepaalde achtergrondvariabelen samenhangen met de interventie. Als dat het geval is, dan kan dat een alternatieve verklaring vormen voor de resultaten. Maar wanneer beide condities niet geheel vergelijkbaar zijn op bepaalde achtergrondkenmerken, dus als bepaalde achtergrondkenmerken samenhangen met de interventie, dan leveren deze achtergrondvariabelen mogelijk wel alternatieve verklaringen voor de bevindingen.
42
Manieren om met onderdeterminatie om te gaan
1. Beslissing uitstellen. (bijvoorbeeld over welke behandeling het beste is bij een bepaalde aandoening) Maar is niet echt een oplossing. 2. Replicatie van onderzoek: het onderzoek op precies dezelfde manier uitvoeren om na te gaan of men vervolgens tot dezelfde onderzoeksuitkomsten komt. Als je meer duidelijkheid wilt krijgen over of een bepaalde alternatieve verklaring van de bevindingen effect heeft gehad op de resultaten, dan kan het onderzoek wat worden aangepast zodat juist deze alternatieve verklaring goed kan worden getoetst
43
Meerdere hypotheses en theorieën kunnen een fenomeen mogelijk verklaren
In het geval dat er meerdere hypotheses en theorieën zijn die een fenomeen mogelijk kunnen verklaren, dan wordt de aantrekkelijkheid van deze hypotheses, theorieën of verklaringen ook vaak beoordeeld o.b.v. criteria die niet-empirisch zijn (en dus niet op basis van de onderzoeksresultaten). * In hoeverre een hypothese, theorie of verklaring in lijn is met andere wetenschappelijke theorieën of bevindingen. * Eenvoud: de hypothese, theorie of verklaring die eenvoudiger is (minder concepten veronderstelt) wordt aantrekkelijker bevonden. = **Ockham's razor** genoemd (naar de theoloog en filosoof William of Ockham die o.b.v. dit principe ervoor pleitte om – met een spreekwoordelijk scheermes – overbodige assumpties bij theorieën of verklaringen weg te scheren).