tijdvak 5 (samenvatting) Flashcards

(74 cards)

1
Q

Wat is het kenmerkend aspect van de Tijd van Ontdekkers en Hervormers?

A

Het begin van de Europese overzeese expansie

Dit tijdvak beslaat de periode van 1500 tot 1600.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wie ontdekte Amerika in 1492?

A

Columbus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was de reden voor de ontdekkingsreizen?

economie, politiek en cultuur

A
  • Economie: Handel in specerijen, goud, zilver, en zijde.
  • Politiek: Verovering van een groot rijk.
  • Cultuur: Verspreiding van het christendom en nieuwsgierigheid naar avonturen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat was een gevolg van de ontdekkingsreizen voor de inheemse bevolking?

A

Onderdrukking, uitbuiting en slavernij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de driehoekshandel?

A

Een handelssysteem tussen Europa, Afrika en Amerika

  • Europese schepen ruilden goederen voor slaven in Afrika.
  • Slaven werden naar Amerika vervoerd voor arbeid op plantages.
  • Gewassen en grondstoffen werden terug naar Europa verscheept.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat was de Renaissance?

A

Een periode van veranderd mens- en wereldbeeld, hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het ideaalbeeld van de universele mens?

A

Een mens die van alles verstand heeft, zoals Leonardo da Vinci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat deden humanisten?

A

Ze leerden op basis van de geschriften van de Grieken en Romeinen om de wereld beter te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat leidde tot de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa?

A

De protestantse Reformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wie was Maarten Luther?

A

Een Duitse monnik die kritiek had op de katholieke kerk en in 1517 zijn 95 stellingen publiceerde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat was de vrede in Augsburg (1555)?

A

Vorsten mochten zelf bepalen of hun gebied katholiek of protestants was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat waren de oorzaken van de Nederlandse opstand?

A
  • centralisatie door Filips II
  • afname van macht van de adel
  • religieuze verdeling en kettervervolging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wie was Willem van Oranje?

A

De leider van de opstand tegen de Spaanse overheersing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de gevolgen van de Nederlandse opstand?

A

Onafhankelijkheid, religieuze vrijheid en economische bloei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat werd opgericht in 1602?

A

De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent handelskapitalisme?

A

winst door middel van het drijven van handel (doorverkoop
van producten etc). Men ging zich langzaam specialiseren in bepaalde producten en de productie voor de stedelijke markt steeg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat was een belangrijk kenmerk van de Gouden Eeuw?

A

Een bijzondere plaats in staatkundig opzicht en bloei in economisch en cultureel opzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn belangrijke punten van de Gouden Eeuw?

A

Handel en rijkdom, kunst en cultuur, wetenschap, stadsgroei en oorlogen

  • Belangrijke kunstenaars: Rembrandt en Vermeer
  • Wetenschappers: Antoni van Leeuwenhoek en Christiaan Huygens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wie was Lodewijk XIV?

A

De koning van Frankrijk die streefde naar absolute macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wie deden belangrijke ontdekkingen in de wetenschap?

A

Antoni van Leeuwenhoek en Christiaan Huygens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat was een gevolg van de snelle groei van steden zoals Amsterdam?

A

Ze werden belangrijke handelscentra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke landen waren betrokken bij de oorlogen tijdens de Gouden Eeuw?

A

Engeland en Spanje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat was de Gouden Eeuw in Nederland gekenmerkt door?

A

Grote voorspoed, culturele bloei en belangrijke ontwikkelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat was het streven van vorsten naar tijdens de periode van absolute macht?

A

Absolute macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wie was Lodewijk XIV van Frankrijk?
De Zonnekoning die alle macht voor zichzelf wilde hebben.
26
Wat betekent de uitspraak 'De staat, dat ben ik'?
Lodewijk XIV geloofde dat hij alleen mocht beslissen over Frankrijk.
27
Wat is het Paleis van Versailles?
Een groot en mooi paleis gebouwd door Lodewijk XIV.
28
Wat deed Lodewijk XIV om zijn macht te vergroten?
Hij maakte het leger groot en sterk en zorgde voor een goede economie.
29
Wat was een belangrijk aspect van de wetenschappelijke revolutie?
Een nieuwe manier van denken door middel van experimenten en observaties.
30
Noem een belangrijke ontdekking van Galileo.
Dat de aarde om de zon draait.
31
Wat ontdekte Antoni van Leeuwenhoek in 1677?
Spermacellen en bacteriën.
32
Wat was de Vrede van Münster?
Een vrede die een einde maakte aan de Tachtigjarige Oorlog.
33
Wie zijn enkele beroemde kunstenaars uit de Gouden Eeuw?
* Rembrandt van Rijn * Johannes Vermeer
34
Wat was de rol van Johan van Oldenbarnevelt en Maurits van Nassau in de Republiek?
Ze speelden een grote rol in het bestuur.
35
Wat is verlicht absolutisme?
Regeringsvorm waarbij de vorst met verlichte ideeën zijn bestuur probeert te verbeteren.
36
Wat was een belangrijk kenmerk van de verlichting?
Rationeel optimisme en 'verlicht denken'.
37
Wie was Voltaire?
Een denker die zich inzette voor godsdienstvrijheid.
38
Wat stelde Rousseau over de macht?
Alle macht ligt bij het volk (volkssoevereiniteit).
39
Wat was de sociale kwestie tijdens de industriële revolutie?
Discussies over slechte arbeidsomstandigheden en kinderarbeid.
40
Wat is de trans-Atlantische slavenhandel?
De handel van zwarte slaven van Afrika naar Amerika.
41
Wat was het doel van het abolitionisme?
Slavernij afschaffen.
42
Wat waren de drie belangrijke democratische revoluties?
* Amerikaanse Revolutie * Franse Revolutie * Bataafse Revolutie
43
Wat leidde tot de oprichting van de Verenigde Staten?
De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog.
44
Wat was de impact van de Franse Revolutie?
Gelijkheid, vrijheid en broederschap werden belangrijke waarden.
45
Wat is liberalisme?
Streeft naar vrijheid van het individu en beperkte overheidsbemoeienis.
46
Wat is socialisme?
Wil betere leef- en werkomstandigheden voor arbeiders.
47
Wat is feminisme?
Streeft naar gelijke rechten voor vrouwen.
48
Wat was een belangrijke maatregel van Frederik de Grote?
Godsdienstvervolging werd afgeschaft.
49
Wat betekent 'alles voor het volk, maar niks door het volk'?
Een uitspraak van Frederik de Grote die zijn verlichte absolutisme illustreert.
50
Wat was de rol van de industriële revolutie in de samenleving?
Legde de basis voor een industriële samenleving.
51
Wanneer begon de industriële revolutie?
Rond 1770 in Groot-Brittannië.
52
Wat is de betekenis van staatsburgerschap?
Wie er mee mag beslissen in het land.
53
Wat stelde de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger vast?
Dat alle mensen gelijke rechten hebben.
54
Wie was Isaac Newton?
Een wetenschapper die belangrijke bijdragen leverde aan de natuurkunde.
55
Wat was de rol van Carl Linnaeus?
Wetenschapper die bijdroeg aan de biologie.
56
Wat is het doel van het liberalisme?
Streefde naar vrijheid van het individu en beperkte overheidsbemoeienis.
57
Wat legt nationalisme de nadruk op?
De eenheid en identiteit van het volk.
58
Wat wilde socialisme bereiken?
Betere leef- en werkomstandigheden voor arbeiders.
59
Op welke basis baseerde confessionalisme zijn politieke standpunten?
Op religieuze overtuigingen.
60
Wat is het hoofddoel van feminisme?
Streefde naar gelijke rechten voor vrouwen.
61
Wat is een kenmerkend aspect van emancipatiebewegingen?
De opkomst van emancipatiebewegingen.
62
Wat streefden de arbeidersbeweging en de vrouwenbeweging na?
Gelijke rechten en verbeterde sociale omstandigheden.
63
Wanneer werd het algemeen kiesrecht in Nederland ingevoerd voor mannen?
In 1917.
64
Wanneer werd het algemeen kiesrecht in Nederland ingevoerd voor vrouwen?
In 1919.
65
Wat is een kenmerkend aspect van democratie in de 19e en 20e eeuw?
Voortschrijdende democratisering met deelname van steeds meer mannen en vrouwen.
66
Wat gebeurde er met het kiesrecht in veel landen in de 19e en 20e eeuw?
Het werd uitgebreid.
67
Wat leidde tot de moderne vorm van imperialisme?
De industrialisatie.
68
Wat deden Europese landen tijdens het moderne imperialisme?
Gebieden in Afrika en Azië veroveren voor grondstoffen en afzetmarkten.
69
Wat waren de gevolgen van modern imperialisme?
Conflicten en oorlogen, maar ook verspreiding van Europese technologie en ideeën.
70
Wie verbeterde de stoommachine en had daarmee een grote impact op de industriële productie?
James Watt.
71
Wat was de Kinderwetje van Van Houten (1874)?
Wet die kinderarbeid beperkte in Nederland.
72
Wat was de inhoud van het boek 'Max Havelaar' van Multatuli (1860)?
Een felle aanklacht tegen het Nederlandse koloniale beleid.
73
Wat laten de sociale en politieke veranderingen in de industriële revolutie zien?
Hoe complex en ingrijpend de veranderingen waren.
74
De discussies over welke thema's zijn kenmerkend voor deze periode?
De sociale kwestie, de opkomst van nieuwe politieke stromingen, emancipatiebewegingen, democratisering en modern imperialisme.