Unidad 11-1 Flashcards
(200 cards)
1
Q
op reis
A
de viaje
2
Q
tussenlanding
A
la escala
3
Q
god
A
el dios
4
Q
godin
A
la diosa
5
Q
evenement/ gebeurtenis
A
el evento
6
Q
schilderkunst
A
la pintura
7
Q
seizoen
A
la estación del año
8
Q
eenvoudig
A
sencillo/-a
9
Q
luxe
A
el lujo
10
Q
zeezicht
A
la vista al mar
11
Q
onmogelijk
A
imposible
12
Q
vertrek
A
la salida
13
Q
aankomst
A
la llegada
14
Q
meer
A
el lago
15
Q
goud
A
el oro
16
Q
zilver
A
la plata
17
Q
keramiek
A
la cerámica
18
Q
ambachtswerk
A
la artesanía
19
Q
landschap
A
el paisaje
20
Q
prachtig
A
maravilloso/-a
21
Q
uitrusten
A
descansar
22
Q
een excursie maken
A
ir de excursión
23
Q
inlichtingen inwinnen
A
informarse
24
Q
via
A
a través de
25
actief
activo/-a
26
Klaar!
¡Ya está!
27
beslissing
la decisión
28
makkelijk
fácil
29
gebied
la zona
30
toeristisch
turístico/-a
31
wachten/ verwachten/ hopen
esperar
32
verbinden/ associëren
asociar
33
iemand
alguien
34
januari
enero
35
februari
febrero
36
maart
marzo
37
april
abril
38
mei
mayo
39
juni
junio
40
juli
julio
41
augustus
agosto
42
september
septiembre
43
oktober
octubre
44
november
noviembre
45
december
diciembre
46
lente
la primavera
47
zomer
el verano
48
herfst
el otoño
49
winter
el invierno
50
op vakantie gaan
ir de vacaciones
51
accommodatie
el alojamiento
52
volpension
la pensión completa
53
camping
el cámping
54
jeugdherberg
el albergue juvenil
55
georganiseerde reis
el viaje organizado
56
Voor hoelang?
¿Por cuánto tiempo?
57
Het belangrijkste is...
Lo principal es..
58
Wat me interesseert/ is...
Lo que me interesa es...
59
we zouden graag
queríamos
60
voor eigen rekening
por cuenta propia
61
vlucht
el vuelo
62
rechtstreekse vlucht
el vuelo directo
63
toeristenklasse
la clase turista
64
denken (hier: voornemens zijn)
pensar (ie)
65
heenreis
la ida
66
terugreis
la vuelta
67
hier: er is nog plaats
hay lugar
68
bevestigen
confirmar
69
aanbevelen
recomendar (ie)
70
driesterrenhotel
el hotel de tres estrellas
71
ster
la estrella
72
natuurlijk
naturalmente
73
douche
la ducha
74
minibar
el minibar
75
balkon
el balcón
76
halfpension
la media pensión
77
folder
el folleto
78
oerwoud
la selva
79
eenpersoonskamer
la (habitación) individual
80
een extra bed neerzetten
poner una cama extra
81
er zijn geen plaatsen meer (vrij)
ya no quedan plazas
82
niet meer
ya no
83
ieder
cada uno/-a
84
aarde/ land
la tierra
85
magisch
mágico/-a
86
inca (m/v)
el/la inca
87
vervoer
el transporte
88
plaatselijk
local
89
inbegrepen
incluido/-a
90
bezienswaardigheid
el punto de interés
91
... van de inca's
incaico/-a
92
hoogte
la altura
93
Heilige Vallei
el Valle Sagrado
94
organiseren
organizar
95
of
u (voor o-/ ho-)
96
alles inbegrepen
todo incluido
97
maritiem/ zee-
marítimo/-a
98
veld
el campo
99
sigaar
el cigarro
100
koloniaal
colonial
101
vanzelfsprekend
por supuesto
102
het uitrusten
el descanso
103
improviseer
improvisen
104
bevestiging
la confirmación
105
Geachte...
Estimado/-a...
106
verleden/ afgelopen
pasado/-a
107
Volgens uw wensen...
Según sus deseos...
108
sturen/ zenden
mandar
109
beschikken over
disponer de
110
airconditioning
el aire acondicionado
111
aanbieden
ofrecer (zc)
112
helaas
lamentablemente
113
eiland
la isla
114
dichter(es)
el/la poeta
115
Chileense schrijver (1904-1973)
Pablo Neruda
116
wijnroute
la ruta del vino
117
bijvoegen
adjuntar
118
danken/ bedanken
agradecer (zc)
119
interesse (in)
el interés (por)
120
Met vriendelijke groet
Atentamente
121
het is erg warm
hace mucho calor
122
reconstrueren
reconstruir (y)
123
In afwachting van uw antwoord
Esperando su respuesta...
124
Hoogachtend
les saluda atentamente
125
Wat voor weer is het?
¿Qué tiempo hace?
126
weersvoorspelling
el pronóstico del tiempo
127
betrekking hebben op
referirse a (ie)
128
el tiempo
el tiempo
129
zon
el sol
130
mist
la niebla
131
onweer
la tormenta
132
bewolkt
nublado/-a
133
in de ochtenduren
a primeras horas
134
Middellandse Zee
el Mediterráneo
135
wolk
la nube
136
ochtend-
matinal
137
Cantabrische kust
la Costa cantábrica
138
mogelijk met regenbuien
con posibilidad de chubascos
139
regenbui
el chubasco
140
rest
el resto
141
schiereiland
la Península
142
incidenteel
ocasional
143
Pyreneeën
los Pirineos
144
punt/ plek
el punto
145
regio Madrid
la Comunidad de Madrid
146
wind
el viento
147
sterk
fuerte
148
westen
el oeste
149
Cantabrische Zee
el Cantábrico
150
temperatuur
la temperatura
151
graad
el grado
152
Het is goed/mooi weer.
Hace buen tiempo.
153
Het is slecht weer.
Hace mal tiempo.
154
Het is koud.
Hace frío.
155
Het is één graad onder nul.
Hace un grado bajo cero.
156
Het regent.
Llueve.
157
regenen
llover
158
Het sneeuwt.
Nieva.
159
sneeuwen
nevar
160
kies uit
elija
161
(uit)kiezen
elegir (i)
162
Stille Oceaan
el Pacífico
163
met een maximum van
con un máximo de
164
een breedte van 430 km
430km de ancho
165
klimaatzone
la zona natural
166
woestijn
el desierto
167
droog
seco/-a
168
centraal
central
169
Middellandse-Zeeklimaat
el clima mediterráneo
170
brengen/ voeren
llevar
171
bos
el bosque
172
bedekt
cubierto/-a
173
sneeuw
la nieve
174
indrukwekkend
imponente
175
gletsjer
el glaciar
176
kolonie
la colonia
177
voldoende zijn
bastar
178
parel
la perla
179
bedrijvigheid/beweging
el movimiento
180
kopermijn
la mina de cobre
181
archeologisch
arqueológico/-a
182
doorgaan/ verdergaan
continuar (ú)
183
naar/ tot aan
hacia
184
Maanvallei
el Valle de la Luna
185
attractie
el atractivo
186
winnen
ganar
187
casino
el casino
188
behouden
conservar
189
naast
al lado de
190
origineel recept
la receta original
191
conserven
la conserva
192
zeevruchten
los mariscos
193
beurs/ markt
la feria
194
kolonisatie
la colonización
195
hengelen/ vissen
pescar
196
omgeven (door)
rodear (de)
197
prachtig/ wonderschoon
hermosísimo/-a
198
folklore
el folclore
199
oever
la orilla
200
veranderen
cambiar
