Unidad 6 Flashcards
(305 cards)
1
Q
aan het winkelen
A
de compras
2
Q
toiletten
A
los servicios
3
Q
kapper
A
la peluquería
4
Q
speelgoed
A
los juguetes
5
Q
hier: sportartikelen
A
los deportes
6
Q
mode
A
la moda
7
Q
jong
A
joven
8
Q
herenmode
A
moda caballeros
9
Q
kind
A
el niño
10
Q
schoenwinkel
A
la zapatería
11
Q
geopend van… tot
A
abierto de… a…
12
Q
verdieping
A
la planta
13
Q
begane grond
A
la planta baja
14
Q
informatiebalie
A
el puesto de información
15
Q
afdeling
A
la sección
16
Q
café
A
la cafetería
17
Q
boekhandel
A
la librería
18
Q
parfumerie
A
la perfumería
19
Q
drogist
A
la cosmética
20
Q
gaan winkelen
A
ir de tiendas
21
Q
winkel
A
la tienda
22
Q
stropdas
A
la corbata
23
Q
van zijde
A
de seda
24
Q
(zonne)bril
A
las gafas (de sol)
25
rok
la falda
26
tas
el bolso
27
overhemd
la camisa
28
gestreept
a rayas
29
pak
el traje
30
jurk
el vestido
31
leer
el cuero
32
schoen
el zapato
33
broek
los pantalones
34
jeans
los vaqueros
35
shawl
el pañuelo
36
T-shirt
la camiseta
37
trui
el jersey
38
wol
la lana
39
blouse
la blusa
40
katoen
el algodón
41
jasje
la chaqueta
42
geruit
a cuadros
43
lievelingskleur
el color preferido
44
geel
amarillo
45
rood
rojo
46
paars
violeta
47
blauw
azul
48
zwart
negro
49
oranje
naranja
50
grijs
gris
51
bruin
marrón
52
roze
rosa
53
Welke kleur heeft uw auto?
¿De qué color es su coche?
54
mijn bril
mis gafas
55
spel
el juego
56
raden
adivinar
57
openingstijd(en)
el horario
58
pagina
la página
59
antwoorden
contestar
60
omgekeerd
al revés
61
openen
abrir
62
sluiten
cerrar (ie)
63
warenhuis
los grandes almacenes
64
tabakswinkeltje
el estanco
65
maandag
el lunes
66
dinsdag
el martes
67
woensdag
el miércoles
68
donderdag
el jueves
69
vrijdag
el viernes
70
zaterdag
el sábado
71
zondag
el domingo
72
's zaterdags
los sábados
73
postzegel
el sello
74
geld wisselen
cambiar dinero
75
winkelopeningstijden
los horarios comerciales
76
gesloten zijn
estar cerrado
77
's middags
por la tarde
78
nog een keer
otra vez
79
uitzondering
la excepción
80
gerieflijk
cómodo
81
een grote verscheidenheid
mucha variedad
82
normaal
normal
83
een middag per week
una tarde por semana
84
in het algemeen
generalmente
85
geopend zijn
estar abierto
86
de hele dag
todo el día
87
flexibel
flexible
88
verscheiden
variado
89
tabak
el tabaco
90
telefoonkaart
la tarjeta de teléfono
91
ansichtkaart
la (tarjeta) postal
92
balpen
el bolígrafo
93
jongen
el chico
94
meisje
la chica
95
boek
el libro
96
pil
la pastilla
97
beschrijf
describa
98
beschrijven
describir
99
dragen
llevar
100
hoed
el sombrero
101
de jas
el abrigo
102
de laarzen
las botas
103
het slipje
la braga
104
de sjaal
la bufanda
105
de sokken
los calcetines
106
de onderbroeken
los calzoncillos
107
het overhemd
la camisa
108
het t-shirt
la camiseta
109
het windjack
la cazadora
110
het jasje
la chaqueta
111
waterdichte jas (oliejas)
el chubasquero
112
de rok
la falda
113
de regenjas
la gabardina
114
de pet/muts
la gorra
115
de wanten
los guantes
116
de broek
los pantalones
117
de zakdoekjes
los pañuelos
118
de slipper
la sandalia
119
de bh
el sujetador
120
de jurk
el vestido
121
de sportschoen
la zapatilla
122
de legging
las mallas
123
met mouwen
con mangas
124
het badlaken
la toalla
125
de dikke (trui)
el (jersey) grueso
126
oncomfortabel
incomodo
127
smal
estrecho
128
breed
ancho
129
korte laarsjes
botines
130
het zwempak
el bañador
131
regenlaarzen
botas para lluvia
132
Het past me goed.
Me queda bien.
133
passen
quedar
134
onder
debajo de
135
(kleding-)maat
la talla
136
Het past me goed.
Me queda bien.
137
passen
quedar
138
onder
debajo de
139
(kleding-)maat
la talla
140
of
ó (tussen getallen)
141
In welke kleur?
¿De qué color?
142
Wat vindt u van...?
¿Qué le parece...?
143
dit
este
144
schijnen
parecer (zc)
145
misschien
quizá
146
Ik wil een modernere.
Lo quiero más moderno.
147
dat
ese
148
puur
puro
149
minirok
la minifalda
150
paskamer
el probador
151
hier
aquí mismo
152
strak
estrecho
153
groter
más grande
154
Natuurlijk!
¡Cómo no!
155
oké
vale
156
Ik neem hem/het.
Me lo llevo.
157
(mee)nemen
llevarse
158
naar de kassa gaan
pasar a la caja
159
contant betalen
pagar en efectivo
160
bankpas, creditcard
la tarjeta (de crédito)
161
controleer
compruebe
162
controleren
comprobar
163
dit
esto
164
horen
escuchar
165
Ik wil(de) graag even kijken.
Sólo quería mirar.
166
zien
ver
167
etalage
el escaparate
168
omruilen
cambiar
169
functioneren
funcionar
170
Welke schoenmaat hebt u?
¿Qué número calza?
171
batterij
la pila
172
orden
ordene
173
ordenen
ordenar
174
kijk, zie
mire
175
afgeprijsd zijn
estar rebajado
176
cadeau
el regalo
177
dat is wel waar
sí es verdad
178
perfect
perfecto
179
moeder
la madre
180
zeggen
decir (i)
181
ik zeg
yo digo
182
(over)jas
el abrigo
183
slecht
mal
184
lang
largo
185
kort
corto
186
wijd
ancho
187
aankoopdialoog
el diálogo de compra
188
voer op
representen
189
scène
la escena
190
bruiloft
la boda
191
fotografie
la fotografía
192
opera
la ópera
193
tennis
el tenis
194
computerspel
el juego de ordenador
195
koken
cocinar
196
Aziatische keuken
la cocina asiática
197
parfum
el perfume
198
lezen
leer
199
cadeau geven
regalar
200
me, mij
(a mi) me
201
je, jou
(a ti) te
202
u (ev)
(usted) le
203
hem
(a él) le
204
haar
(a ella) le
205
ons
(a nosotros/-as) nos
206
jullie
(a vosotros/-as) os
207
u (mv)
(a ustedes) les
208
hun
(a ellos/ellas) les
209
voornaamwoord
el pronombre
210
bekoren
encantar
211
Waarom?
¿Por qué?
212
cd
el cedé
213
Hoe zit...?
¿Qué tal le queda...?
214
kaartje
la entrada
215
interesseren
interesar
216
consumptie
el consumo
217
kennen
conocer (zc)
218
merk
la marca
219
Op welk publiek richten ze zich?
¿A qué público se dirigen?
220
publiek
el público
221
zich richten op/tot
dirigirse a
222
jongeren
a gente joven
223
oudere mensen
gente mayor
224
vrouw
la mujer
225
man
el hombre
226
associëren
asociar
227
ieder(e)
cada
228
praktisch
práctico
229
exclusief
exclusivo
230
goedkoop
barato
231
origineel
original
232
sportief, sport-
deportivo
233
krantenartikel
el artículo de periódico
234
kop, titel
el título
235
minder dan
menos que
236
de rijkste man
el hombre más rico
237
eigenaar, baas
el dueño
238
eigenares, bazin
la dueña
239
design
el diseño
240
op dit moment
actualmente
241
hoofdkantoor, centrale
la central
242
Galicië
Galicia
243
complex
el complejo
244
zo groot als
tan grande como
245
voetbalveld
el campo de fútbol
246
daar
ahí
247
fabriceren, maken
fabricar
248
kledingstuk
la prenda (de ropa)
249
per jaar
al año
250
belangrijk
importante
251
vertegenwoordigen
representar
252
80% van de omzet
el 80% de las ganancias
253
zoveel succes
tanto éxito
254
uitgeven
gastar
255
zoveel geld als
tanto dinero como
256
reclame, publiciteit
la publicidad
257
etalageontwerp
el diseño de los escaparates
258
daarom
por eso
259
iedereen
todo el mundo
260
waar
verdadero
261
geheim
el secreto
262
antwoord
la respuesta
263
snel
rápido
264
wens
el deseo
265
team
el equipo
266
hier: trend
la tendencia
267
actueel
actual
268
modeshow
el desfile de moda
269
manager
el director
270
informeren
informar
271
(dat,) wat
lo que
272
meer dan
más que
273
kort daarna
poco después
274
generatie
la generación
275
(jonge) vrouw
la mujer (joven)
276
volgens
según
277
ritme
el ritmo
278
kleding
la ropa
279
formeel
formal
280
industriecomplex
el complejo industrial
281
waarin (betrekkelijk voornaamwoord)
donde...,
282
meer, meest
más
283
minder dan 150
menos de 150
284
zoveel (... als)
tanto/-a/-os/-as (... como)
285
enquête
la encuesta
286
modeketen
la cadena de moda
287
Wanneer?
¿Cuándo?
288
reageren
reaccionar
289
gebruiken
usar
290
ook niet, evenmin
tampoco
291
vers
fresco
292
Ik wel.
Yo sí.
293
merkkleding
la ropa de marca
294
beginnen
empezar (ie)
295
de volgende
el/la siguiente
296
roken
fumar
297
tennissen
jugar (ue) al tenis
298
beslis, besluit
decidan
299
beslissen, besluiten
decidir
300
type, soort
el tipo
301
bereid voor
preparen
302
informatief
informativo
303
presenteer
presenten
304
tekenen
dibujar
305
logo
el logotipo
