Unidad7 Flashcards
1
Q
Zo is het leven.
A
Así es la vida.
2
Q
dagelijks leven
A
la vida diaria
3
Q
verschil, onderscheid
A
la diferencia
4
Q
iedere dag
A
todos los días
5
Q
heden ten dage, vandaag de dag
A
hoy en día
6
Q
onderdeel van het werk
A
el elemento de trabajo
7
Q
onmisbaar
A
indispensable
8
Q
delen
A
compartir
9
Q
thuis, in huis
A
en casa
10
Q
bestaan
A
existir
11
Q
schoenpoetser
A
el limpiabotas
12
Q
hier: zowel … als
A
tanto… como…
13
Q
het lezen, lectuur
A
la lectura
14
Q
kiosk
A
el quiosco
15
Q
dagelijks
A
cotidiano
16
Q
churros gaan eten
A
salir a tomar churros
17
Q
in olie gefrituurde deegstengel
A
el churro
18
Q
hier: warme chocolademelk
A
el chocolate
19
Q
specialiteit
A
la especialidad
20
Q
smakelijk, heerlijk
A
delicioso
21
Q
vragenlijst
A
el cuestionario
22
Q
opstaan
A
levantarse
23
Q
voor (tijdstip)
A
antes de
24
Q
na
A
después de
25
zich douchen
ducharse
26
gymnastiek
la gimnasia
27
tram
el tranvía
28
alleen
solo
29
zich concentreren
concentrarse
30
zich vervelen
aburrirse
31
afhangen van
depender de
32
(elkaar) ontmoeten
encontrarse
33
boodschappen (gaan) doen
(salir a) hacer las compras
34
thuisblijven
quedarse en casa
35
zich ontspannen
relajarse
36
naar bed gaan
acostarse
37
noemen
nombrar
38
ondernemer/-neemster
el/la empresario/a
39
eerst
primero
40
voor hij naar zijn werk gaat
antes de ir al trabajo
41
na het ontbijt(en)
después de desayunar
42
ontmoeten, vergaderen
reunirse
43
Italiaans
italiano
44
Frans
francés
45
zalm
el salmón
46
Noors
noruego
47
champagne
el champán
48
Colombiaans
colombiano
49
Zwitsers
suizo
50
bonbon, praline
el bombón
51
Belgisch
belga
52
Iers
irlandés
53
Engels
inglés
54
sauna
la sauna
55
Fins
finlandés
56
typisch
típico
57
Nederlands
holandés
58
meubels
los muebles
59
Zweeds
sueco
60
volgens u
según usted
61
huishoudelijke klus
la tarea de casa
62
denken
pensar
63
tien procent
el diez por ciento
64
strijken
planchar
65
hier: aanzetten
poner
66
wasmachine
la lavadora
67
schoonmaken
limpiar
68
raam
la ventana
69
stofzuigen
pasar la aspiradora
70
stofzuiger
la aspiradora
71
afwassen
lavar los platos
72
wassen
lavar
73
bed
la cama
74
vanwege
por
75
kinderen
los niños
76
jongen
el niño
77
meisje
la niña
78
kennen, weten
saber
79
zich herinneren
acordarse de
80
zeggen
decir
81
ik zeg
yo digo
82
zetten, leggen
poner
83
ik zet, ik leg
yo pongo
84
uit-, weggaan
salir
85
ik ga uit, ik ga weg
yo salgo
86
komen
venir
87
ik kom
yo vengo
88
partner
la pareja
89
Hoe vaak/regelmatig...?
¿Con qué frecuencia...?
90
maken, uitvoeren
realizar
91
huiswerk
los deberes
92
een wandeling maken
dar un paseo
93
Hoe vaak?
¿Cuántas veces?
94
af en toe
de vez en cuando
95
een keer per dag
una vez al día
96
bijna nooit
casi nunca
97
Hoe lang?
¿Cuánto tiempo?
98
uur
la hora
99
minuut
el minuto
100
om ongeveer twee uur, rond twee uur
a eso de las dos
101
schoenen aandoen
ponerse zapatos
102
vies
sucio
103
de bus missen
perder el autobús
104
ongeluk, ongeval
el accidente
105
te laat komen
llegar tarde
106
vergeten
olvidar
107
vastlopen (computer)
bloquearse
108
collega
el compañero de trabajo
109
virus
el virus
110
iets doms; onzin
la tontería
111
vergadering, bespreking
la reunión
112
uitnodiging
la invitación
113
verjaardag
el cumpleaños
114
doorbrengen
pasar
115
ooit (eens)
alguna vez
116
tijd
el tiempo
117
voltooide tijd
el perfecto
118
infinitief, hele werkwoord
el infinitivo
119
hebben, zijn (hulpww. voltooide tijd)
haber
120
slapen
dormir
121
punctueel
puntualmente
122
perfect, zonder problemen
perfectamente
123
borrelen, een borrel drinken
tomar una copa
124
spaghetti
los espaguetis
125
leugen
la mentira
126
griep
la gripe
127
theaterstuk, voorstelling
la obra de teatro
128
weekeinde
el fin de semana
129
(nog) nooit
nunca
130
soms
algunas veces
131
te
demasiado
132
file
el atasco
133
een, een of andere
algún
134
beleven, meemaken
vivir
135
verliezen
perder
136
koffer
la maleta
137
sleutel
la llave
138
wachten
esperar
139
onderbreking
la interrupción
140
onaangenaam
desagradable
141
autopech
la avería
142
politie
la policía
143
takelwagen
la grúa
144
wat gaan drinken
ir de copas
145
excursie, uitstapje
la excursión
146
platteland
el campo
147
barbecuen
hacer una barbacoa
148
vroeg
temprano
149
de dagelijkse sleur doorbreken
salir de la rutina
150
routine
la rutina
151
beste
el mejor
152
aquarium
el acuario
153
thematiek
la temática
154
Middellandse Zee
mediterráneo
155
dier
el animal
156
haai
el tiburón
157
pinguïn
el pingüino
158
piranha
la piraña
159
kaaiman (soort krokodil)
el caimán
160
oppervlakte
la superficie
161
doorzichtig
transparente
162
toestaan, mogelijk maken
permitir
163
bezoeker/-ster
el/la visitante
164
wandelen
pasear
165
zeebodem
el fondo del mar
166
observeren, bekijken
observar
167
fauna
la fauna
168
zee-, marien
marino
169
kassa, loket
la taquilla
170
volwassene
el adulto
171
bezichtiging
la visita
172
panoramisch
panorámico
173
toeristische rondrit/rondvaart
la visita panorámica
174
dubbeldekker
el autobús de dos pisos
175
hier: onderste verdieping
el piso bajo
176
aanpasbaar
adaptable
177
mindervalide
el discapacitado
178
instappen
subir
179
gedurende
a lo largo de
180
tocht, rondrit
el recorrido
181
aantrekkelijk
atractivo
182
frequentie
la frecuencia
183
kaartverkoop
la venta de billetes
184
VVV
el Centro de Información y Túrismo
185
in de bus zelf
en el mismo bus
186
hart
el corazón
187
havenwijk in Barcelona
la Barceloneta
188
visserswijk
el barrio marinero
189
voor, tegenover
frente a
190
behalve
excepto
191
feestdag
el festivo
192
het gratis parkeren
el párking gratuito
193
zwaluw; hier: excursieboot
la golondrina
194
Olympische haven
el Puerto Olímpico
195
afvaart
la salida
196
dagelijks
diario
197
stichting
la fundación
198
collectie, verzameling
la colección
199
volledig
completo
200
productie; hier: werk
la producción
201
beeldhouwwerk
la escultura
202
schilderij
la pintura
203
grafiek
la obra gráfica
204
permanent
permanente
205
kunstenaar
el artista
206
kunstenares
la artista
207
tijdelijk, wisselend
temporal
208
hedendaagse kunst
el arte contemporáneo
209
hier: alleen al
sólo
210
werk
la obra
211
spectaculair
espectacular
212
met betrekking tot
relacionado con
213
mogelijkheid
la posibilidad
214
advertentie
el anuncio
215
mogelijk
posible
216
reserveren
reservar
217
kinderkorting
el descuento para niños
218
duren
durar
219
schip
el barco
220
inlichtingen inwinnen (over)
informarse (sobre)
221
telefoongesprek
la conversación telefónica
222
gaan doen
ir a hacer
223
nog een keer
otra vez
224
zeg, vertel
diga
225
plan, voornemen
el plan
226
bij Pepe (thuis)
en casa de Pepe
227
tuin
el jardín
228
vijf op een rij
Cinco en raya
229
uitnodigen
invitar
230
recept (keuken)
la receta de cocina
231
sporten
hacer deporte
232
(naar huis) teruggaan
volver (a casa)
233
met de hand
a mano
234
hand
la mano
235
vieren
celebrar
