voc u4 zomer 6e jaar Flashcards
(77 cards)
1
Q
een getuigschrift
A
une attestation
2
Q
een naturalisatieaanvraag
A
une candidature à la nationalité
3
Q
een gemeenschap
A
une communauté
4
Q
een (aan)vraag
A
une demande
5
Q
een gesprek/onderhoud
A
un entretien
6
Q
een bloei/groei/ontwikkeling/opkomst
A
un essor
7
Q
de uitsluiting
A
l”exclusion
8
Q
een ambtenaar
A
un fonctionnaire
9
Q
de vijandigheid
A
l’hostilité
10
Q
een materiaal/grondstof
A
un matériau
11
Q
het multiculturalisme
A
le multiculturalisme
12
Q
gesloten
A
clos , close
13
Q
eigentijds
A
contemporain(e)
14
Q
groeiend
A
croissant(e)
15
Q
voor privégebruik
A
privatif/privative
16
Q
relatief/betreffend
A
relatif/ relative (à)
17
Q
woon-
A
résidentiel(le)
18
Q
beveiligd
A
sécurisé(e)
19
Q
stedelijk
A
urbain(e)
20
Q
jaarlijks
A
annuellement
21
Q
verkrijgen
A
acquérir
22
Q
erkennen
A
agréer
23
Q
kandideren/toepassen
A
appliquer
24
Q
onderscheiden
A
distinguer
25
met zich meebrengen
entraîner
26
beheersen
maîtriser
27
minachten
mépriser
28
nastreven/doorzetten
poursuivre
29
verzamelen/samenkomen
(s') assembler
30
in het hartje (midden van)
au coeur de
31
halverwege (tussen)
à mi-chemin
32
van kracht zijn/worden
être/entrer en viguer
33
van hoge kwaliteit
haut de gamme
34
doen gelden, inzetten, op het spel zetten
mettre en jeu
35
deelnemen aan
prendre part à
36
een ziekenverzorg(st)er, verpleeghulp
un aide-soignant(e)
37
een verhuurder
un bailleur
38
een studentenkamer
une chambre d'étudiant
39
het samenwonen/samenleven
la cohabitation
40
een medehuurder
un(e) coloc
un(e) colocataire
41
het gezamenlijk huren (van een woning)
la colocation
42
een levenspartner
un compagnon
43
een conflict/botsing
un conflit
44
(maandelijkse) kosten, een prijs
un coût (mensuel)
45
een ruzie
une dispute
46
een mogelijkheid, faciliteit
une facilité
47
een woning, verblijf
une habitation
48
een huurder
un(e) locataire
49
het huur
la location
50
een huisvesting, woning
un logement
51
de huurpijs
le loyer
52
een kangoeroewoning
une maison kangourou
53
een eigendom
une propriété
54
een residentiele wijk
un quartier résidentiel
55
begrijpend/vol begrip
compréhensif / compréhensive
56
toegeeflijk, vergevingsgezind
indulgent(e)
57
eengezins-
unifamilial(e)
58
iemand overkomen
arriver à quelqu'un
59
samenwonen, samenleven
cohabiter
60
betalen
débourser
61
verhuizen
déménager
62
intrekken in nieuwe woning
emménager
63
vergemakkelijken
faciliter
64
(op een kind) passen
garder (un enfant)
65
huren/ verhuren
louer
66
(ver)delen
partager
67
elkaar helpen, elkaar ondersteunen
s'entraider
68
verzorgen, zorg dragen voor
soigner
69
zijn steentje bijdragen
faire sa part
70
op slot doen, afsluiten
fermer à clé
71
water bij de wijn doen
mettre de l'eau dans son vin
72
moeilijkheden veroorzaken, problemen opleveren
poser des problèmes
73
het privéleven respecteren
respecter la vie privée
74
op zoek gaan naar, zoeken naar
se mettre en quête de
75
een win-win situatie
un situation gagnant-gagnant
76
onder één dak
sous le même toit
77
het juiste evenwicht vinden
trouver le juste milieu