Vocabulaire: les fêtes (1) Flashcards
(131 cards)
1
Q
de (huwelijks) verjaardag
A
l’anniversaire (de mariage) (m)
2
Q
de fuif
A
la boum
3
Q
de begrafenis, de uitvaart
A
l’enterrement (m)
4
Q
het verjaardagsfeestje
A
la fête d’anniversaire
5
Q
Moederdag
A
la fête des Mères
6
Q
Vaderdag
A
la fête des Pères
7
Q
de kermis
A
la kermesse
8
Q
het huwelijk, het trouwfeest
A
le mariage
9
Q
de dood
A
la mort
10
Q
de geboorte
A
la naissance
11
Q
Nieuwjaar
A
le Nouvel An
12
Q
de receptie
A
la réception
13
Q
Sinterklaas
A
la Saint-Nicolas
14
Q
Oudejaarsavond
A
la Saint-Sylvestre
15
Q
Valentijnsdag
A
la Saint-Valentin
16
Q
het feest, de fuif
A
la soirée
17
Q
de karaokeavond
A
la soirée karaoké
18
Q
het uitje
A
la sortie
19
Q
uit eten gaan
A
aller au restaurant
20
Q
… jaar oud zijn
A
avoir … an(s)
21
Q
vieren
A
célébrer
22
Q
dansen
A
danser
23
Q
met z’n … zijn
A
être …
24
Q
feesten, fuiven
A
faire la fête
25
vieren
fêter
26
feesten, fuiven
s'amuser (follement)
27
vieren, uit de bol gaan
s'éclater
28
zich als ... verkleden
se déguiser en ...
29
trouwen met
se marier avec
30
zich vervelen
s'ennuyer
31
uitgaan in een discotheek
sortir een boîte
32
wensen
souhaiter
33
op uw gezondheid!
à votre santé!
34
welkom!
bienvenue!
35
veel plezier!
bon amusement!
36
gelukkig nieuwjaar
bonne année!
37
succes!
bonne chance
38
gelukkige feestdagen! een leuk feest gewenst!
bonne fête!
39
gefeleciteerd! proficiat!
félicitations!
40
gelukkige verjaardag!
heureux/ joyeux anniversaire!
41
beste wensen!
meilleurs voeux!
42
het adres
l'adresse (f)
43
de sfeer
l'ambiance (f)
44
het aperitief
l'apéritif (m), l'apero (m)
45
het bier
la bière
46
het drankje
la boisson
47
de kaars
la bougie
48
de discobal
la boule disco
49
het boeket bloemen
le bouquet de fleurs
50
het budget
le budget
51
het cadeau, het geschenk
le cadeau
52
de koffie
le café
53
de (e-)kaart
la carte (virtuelle)
54
de bestelling
la commande
55
de confetti
les confettis (m)
56
de contactgegevens
les coordonnées (f)
57
de dans, het dansen
la danse
58
de versiering
la décoration
59
de dj
le DJ (disc-jockey)
60
de geschenkverpakking
l'emballage cadeau (m)
61
het bruiswater
l'eau pétillante (f)
62
het plat water
l'eau plate (f)
63
het gebak(je)
le gâteau
64
de slinger
la guirlande
65
de uitnodiging
l'invitation (f)
66
de genodigde
l'invité(e)
67
de boodschappenlijst
la liste d'achats
68
de mocktail
le mocktail
69
het (papieren) tafelkleed
la nappe (en papier)
70
de gelegenheid
l'occasion (f)
71
het vriendje het vriendinnetje( het lief
le petit ami, la petite amie
72
het vriendje het vriendinnetje( het lief
le petit copain, la petite copine
73
de fotocabine, de photobooth
le photomaton
74
de dansvloer
la piste de danse
75
de afspraak
le rendez-vous
76
het feestmaal
le repas de fête
77
de feestzaal
la salle des fêtes
78
de kertsboom
le sapin de Noël
79
het servet
la serviette
80
de ster van de dag
la star du jour
81
de verassing
le thé glacé
82
de (witte, rosé, rode) wijn
le vin (blanc, rosé, rouge)
83
de vj
le VJ (vidéo-jockey)
84
betaalbaar
abordable
85
aangenaam, gezellig
agréable
86
leuk, plezierig
amusant(e)
87
druk, geanimeerd
animé(e)
88
duur
cher, chère
89
leuk, tof
chouette
90
verkleed, vermomd
déguise(e)
91
vervelend, saai
ennuyeux, ennuyeuse
92
uitstekend
excellent(e)
93
fantastisch
formidable
94
gelukkig
heureux, heureuse
95
onvergetelijk
inoubliable
96
vrolijk
joyeux, joyeuse
97
zenuwachtig
nerveux, nerveuse
98
prima, super
nickel
99
origineel
original(e)
100
niet slecht, goed
pas mal
101
niet zo goed
pas terrible
102
gestresseerd
stressé(e)
103
verassend
surprenant(e)
104
verrast
surpris(e)
105
aanvaarden, instemmen
accepter
106
meedoen (met), vergezellen
accompagner
107
aankondigen, melden
annoncer
108
annuleren
annuler
109
iemand opbellen
appeler quelqu'un
110
appreciëren, waarderen
apprécier
111
(een huwelijk) bijwonen
assister à (un mariage)
112
bestellen
commander
113
beginnen met
commencer par
114
duur zijn, veel kosten
coûter cher
115
de tafel afruimen
débarrasser la table
116
versieren
décorer
117
uitgeven
dépenser
118
iemand een handje helpen
donner un coup de main à quelqu'un
119
inpakken, verpakken
emballer
120
versturen, verzenden
envoyer
121
op zoek zijn naar
être à la recherche de
122
een afspraak maken (met)
fixer (un) rendez-vous (avec)
123
uitnodigen
inviter
124
de tafel dekken
mettre la table
125
plaatsen
placer
126
ontvangen, krijgen
recevoir
127
ervan dromen te (trouwen)
rêver de (se marier)
128
zich klaarmaken
se préparer
129
bedienen, opdienen
servir
130
(de kaarsen) uitblazen
souffles (les bougies)
131
ter gelegenheid van
à l'occasion de
