Week 1 Flashcards
(39 cards)
Ontwikkeling
Systematische verandering en continuïteit van een individu die plaatsvindt tussen de conceptie en de dood (van de wieg tot het graf)
Intra-persoonlijke veranderingen
Veranderingen binnen personen gedurende de levensloop
Inter-persoonlijke veranderingen
De verschillen en overeenkomsten tussen personen
Gerontologie
De studie van veroudering en ouderdom
De smalle visie van de ontwikkelingstheorie
- Sequentieel (stadia/ niveaus/ fases)
- Uni-directioneel (één richting)
- End state (eindstaat)
- Kwalitatief
- Universeel
- Biologische groei
- Onomkeerbaar
De brede visie van de ontwikkelingstheorie
- Niet noodzakelijk gebaseerd op fases die elkaar opvolgen
- Heeft niet altijd een eindstaat die een hogere waarde heeft
- Is zowel kwalitatief als kwantitatief
- Kan universeel zijn, maar ook verschillen tussen personen
- Wordt beïnvloed door cultuur en biologie
- Kan binnen personen in positieve zin veranderen maar ook beperkt worden, afhankelijk van de omstandigheden (plastisch)
Normatieve overgangen
Iets wat bijna iedereen meemaakt, zoals de overgang naar de middelbare school, met pensioen gaan en kinderen krijgen
Niet-normatieve overgangen
Deze worden niet door iedereen ervaren en kunnen daarom een andere impact hebben dan normatieve overgangen
Continue ontwikkeling
Ontwikkeling is een geleidelijke, vloeiende verandering, als een rechte lijn zonder grote sprongen
Discontinue ontwikkeling
Ontwikkeling is verandering in duidelijke sprongen of fases
Prenatale periode
Van conceptie tot geboorte
Zuigelingenperiode (infancy)
0 - 2 jaar (de eerste maand heet de neonatale periode of pasgeboren periode)
Preschool
2 - 5 jaar (kinderen beginnen te lopen, leeftijd 1 - 3 wordt peuters genoemd)
Middelschool
6 tot ongeveer 10 jaar (of tot het begin van de puberteit) wordt wel de schoolgaande leeftijd genoemd)
Adolescentie
Ongeveer 10 - 18 jaar (of vanaf de puberteit tot de persoon zelf relatief zelfstandig is.
Jongvolwassenheid (emerging adulthood)
18 - 25 of zelfs 29 jaar (overgangsperiode tussen de adolescentie en volwassenheid)
Vroege volwassenheid
25 - 40 (volwassen rollen zijn vastgelegd)
Midden volwassenheid
40 - 65 jaar (middelbare leeftijd)
Late volwassenheid
65 jaar en ouder (soms onderverdeeld in jong-oud (60-80 jaar), oud-oud (80-100) jaar en zeer oud op basis van verschillen in functioneren)
Variabiliteit
Kortdurende verandering die min of meer omkeerbaar is
Verandering
Min of meer blijvend; bijvoorbeeld persoonlijkheid
Instapritueel
Dit is een ritueel dat de ‘overgang’ van iemand van de ene status naar de andere symboliseert, meestal bij de overgang naar volwassenheid
Leeftijdsnormen
Een manier waarop de samenleving aangeeft hoe iemand zich moet gedragen
Sociale klok
Het gevoel of je voor- of achterloopt, zoals bepaald door leeftijdsnormen (op je 30e zou je moeten trouwen)