Week 8 Flashcards

(36 cards)

1
Q

Gezinssysteemtheorie

A

Gaat er vanuit dat het gezin een systeem is waarin alle onderdelen elkaar beïnvloeden. Het is een dynamisch systeem dat zich aanpast aan veranderingen in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Acceptatie-responsiviteit ouder

A

Verwijst naar de mate waarin ouders warm, ondersteunend en gevoelig zijn voor hun kinderen en het genegenheid bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ouderlijke veeleisende controle

A

Verwijst naar de mate waarin de ouder controle wil hebben over de keuze die het kind maakt. Zij controleren hun kind sterk en hebben veel strenge regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Autoritair ouderschap

A

Dit is een restrictieve opvoedingsstijl, waarbij de ouders veeleisend en controlerend zijn, en weinig accepterend en responsief. Ouders hebben veel regels, eisen veel gehoorzaamheid en vertrouwen op machtsverhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autoritatief ouderschap

A

Deze ouders zijn flexibeler. Ze stellen redelijke eisen en zijn ook controlerend, maar ze zijn ook gevoelig voor hun kinderen. Ze hebben duidelijke regels en zijn hierin consequent, maar ze leggen de regels ook uit en betrekken hun kinderen hierbij -> ze tonen respect voor hun kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Permissief ouderschap

A

Er is een hoge mate van acceptatie en responsiviteit, en weinig eisen en controle. Deze ouders zijn zeer gericht op hun kinderen. Ze moedigen kinderen aan hun gevoelens en impulsen te uiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verwaarlozend ouderschap

A

Er is weinig acceptatie-responsiviteit en weinig veeleisend-controle. Zij geven niet echt om hun kinderen en kunnen vijandig zijn. Ze kunnen zo overweldigd raken door hun eigen problemen dat ze niet de energie hebben om liefde te tonen -> zorgt voor de slechtste ontwikkelingsresultaten voor kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kritiek op de vier opvoedingsstijlen van Baumrind

A
  • Ouderschap is minder statisch
  • Opvoeding is niet altijd hetzelfde voor elk kind
  • Er zijn culturele verschillen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vier belangrijke functies van broers en zussen

A
  • Emotionele steun
  • Zorgzaam
  • Leren
  • Sociale ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Langetermijneffecten van fysieke straffen

A
  • Meer agressie later in de kindertijd en adolescentie
  • Geestelijke gezondheidsproblemen
  • Slechter intellectueel en moreel functioneren
  • Er is een risico dat fysieke straffen kunnen escaleren naar kindermishandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Kindermishandeling

A

Is het mishandelen of schaden van een kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Soorten kindermishandeling

A
  • Fysieke mishandeling (17%)
  • Verwaarlozing (fysiek, emotioneel; 76%)
  • Seksueel misbruik (8%)
  • Emotioneel of psychologisch misbruik (8%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Veerkracht

A

Een dynamisch ontwikkelingsproces waarbij iemand zich positief aanpast, ondanks traumatische gebeurtenissen of tegenslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Drie criteria voor abnormaal gedrag

A
  • Statistische afwijking: valt het gedrag buiten het normale bereik van gedrag?
  • Onaangepastheid: belemmert het gedrag het vermogen om zich aan te passen, of vormt het een gevaar voor zichzelf of anderen?
  • Persoonlijk leed: veroorzaakt het gedrag ongemak voor de persoon zelf?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

Is de studie van het ontstaan en het verloop van onaangepast gedrag, met een focus op atypische ontwikkelingsstoornissen te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Continuïteit van maladaptie

A

Iemand vertoont vanaf het begin onaanvaardbaar of aangepast gedrag, wat zich uiteindelijk ontwikkelt tot een stoornis

17
Q

Initiële maladaptatie gevolgd door positieve verandering (veerkracht)

A

Iemand begint met problematisch gedrag, maar kan zich daarna herstellen of positieve aanpassingen maken, vaak dankzij beschermende factoren of persoonlijke groei

18
Q

Continue positieve aanpassing

A

Iemand functioneert van jongs af aan goed, past zich goed aan en ontwikkelt geen problemen, wat leidt tot een gezonde ontwikkeling

19
Q

Initiële positieve aanpassing gevolgd door een negatieve verandering in de richting van pathologie

A

Iemand begint goed, maar door bepaalde factoren of omstandigheden kan de persoon uiteindelijk gedrags- of mentale gezondheidsproblemen ontwikkelen

20
Q

Differential susceptibility hypothesis

A

Stelt dat kwetsbare individuen niet alleen gevoeliger zijn voor negatieve contexten, maar ook meer kunnen profiteren van positieve contexten. Ze zijn dus vatbaar voor zowel negatieve als positieve invloeden in hun omgeving

21
Q

Kenmerken van autismespectrumstoornis (ASS)

A
  • Sociale en communicatieproblemen
  • Beperkte interesses en repetitief gedrag
22
Q

Behandeling van ASS

A

Intensieve, gestructureerde gedrags- en onderwijsprogramma’s, aangevuld met training in sociale vaardigheden zoals wijzen, gedeelde aandacht en imitatie

23
Q

Redenen en risicofactoren voor (latere) depressie

A
  • Ervaring met misbruik of verwaarlozing
  • Depressieve verzorgers -> overnemen van depressieve interactiestijl van verzorgers
  • Gedesorganiseerde hechting
24
Q

Externaliserende problemen van depressie

A
  • Geen zelfcontrole, anderen storen, sociale verwachtingen schenden
  • Agressief zijn, ongehoorzaam, lastig om onder controle te krijgen, storend
  • Gedragsstoornis, agressief gedrag, ADHD
  • Tussen 4 en 18 jaar neemt het af
  • Meer bij jongens, in gezinnen met een laag SES, en meer in Westerse samenlevingen dan in Aziatische samenlevingen
25
Internaliserende problemen van depressie
- Internaliseren van negatieve emoties, opkroppen van emoties - Angststoornissen, fobieën, extreme verlegenheid, depressie - Tussen 4 en 18 jaar neem het toe - Meer bij meisjes en meer in Aziatische samenlevingen dan in Westerse samenlevingen
26
Syptomen van Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)
- Onoplettendheid - Hyperactiviteit en impulsiviteit
27
Mogelijke oorzaken van ADHD
- Afwijkende frontale cortex en problemen met executieve functies (vooral inhibitie) - Lagere niveaus van dopamine en noradrenaline - De frontale cortex rijpt langzamer
28
Anorexia nervosa
Wordt gekenmerkt door uithongering, waarbij men op of onder 85% van het ideale lichaamsgewicht komt en een BMI heeft onder 17
29
Boulimia nervosa
Een eetstoornis die wordt gekenmerkt door terugkerende episodes van het consumeren van enorme hoeveelheden voedsel, gevolgd door compensatie, zoals braken, gebruik van laxeermiddelen, vasten en obsessief sporten
30
Eetbuienstoornis (binge eating disorder)
Herhaaldelijk overmatig eten. Na zo'n eetbui kan iemand zich erg schuldig en beschaamd voelen. Het is gekoppeld aan obesitas -> kan een gevaar voor de gezondheid zijn
31
Dementie
Algemene term voor een aanzienlijke afname van mentale functies die het dagelijks leven ernstig verstoren
32
Vroege stadium - milde Alzheimer
- Moeite met juiste woord of naam vinden - Moeite met nieuwe namen onthouden - Meer moeite hebben met het uitvoeren van taken in sociale of werkomgevingen - Moeite met nieuwe informatie onthouden - Spullen verliezen of verkeerd plaatsen - Steeds meer problemen met plannen of organiseren
33
Midden stadium - matige Alzheimer
- Vergeten van gebeurtenissen - Humeurig of teruggetrokken zijn, vooral in sociaal of mentaal uitdagende situaties - Niet in staat zijn om bijvoorbeeld eigen adres of telefoonnummer te herinneren - Verwarring over waar je bent of welke dag het is - Hulp nodig hebben bij het kiezen van de juiste kleding
34
Laat stadium - ernstige Alzheimer
- Fulltime hulp nodig hebben bij dagelijkse persoonlijke verzorging - Achteruitgang in het vermogen om te lopen, te zitten en te slikken - Meer vatbaar worden voor infecties, vooral longontsteking
35
Risicofactoren voor Alzheimer
- Leeftijd - Geslacht (vrouwen meer kans door hogere levensverwachting dan mannen) - Genen - Lichamelijke aandoeningen zoals diabetes, traumatisch hersenletsel en hart- en vaatziekten - Levensstijl: roken, verzadigde vetten, alcohol
36
Beschermende factoren voor Alzheimer
- Hoge opleidingsniveau - Hoge SES - Hoge mate van complexiteit op het werk - Rijk sociaal netwerk en sociale betrokkenheid - Lichamelijke activiteit - Mediterraan dieet, omega-3/ vis-gerelateerde vetten - Koffie drinken