Week 7 Flashcards

(35 cards)

1
Q

Filtertheorie

A

Mensen zoeken eerst naar gelijkenissen in fysiek; mensen brengen allerlei filters aan om een partner te kiezen, zoals etniciteit, opleiding, SES en religie. Daarna ontmoet men elkaar en filtert men op gelijkenissen in innerlijke kwaliteiten, zoals zoeken naar gelijkenissen in waarden, attitudes, overtuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kritiek op filtertheorie

A

De zoektocht naar een partner loopt niet zo stapsgewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Homogamie

A

De neiging om een partner te kiezen die veel op ons lijkt in belangrijke kenmerken, zoals waarden, achtergrond en persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Complementariteit

A

Het zoeken naar verschillen waarbij de sterke kanten van de ander onze eigen zwakke punten aanvullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Driehoekstheorie van de liefde Sternberg

A
  • Passie: seksuele aantrekking, romantische gevoelens en vreugde
  • Intimiteit: gevoelens van warmte, zorg, nabijheid, vertrouwen en respect binnen een relatie. Het gaat om emotionele saamhorigheid, binding en communicatie
  • Commitment: je houdt van de ander en zet je in voor een langdurige relatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Perfecte liefde

A

Wanneer iemand veel passie, intimiteit en betrokkenheid ervaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kameraadschappelijke liefde

A

Een hechte vriendschap, waarbij intimiteit en betrokkenheid sterk zijn, maar passie minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Veilige gehechtheid

A

Er is een gezonde evenwicht tussen gehechtheid en autonomie, er is vrijheid om te verkennen; er is weinig angst en weinig vermijding -> positief model van zelf, positief model van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Resistente gehechtheid

A

(Preoccupatie) Je bent wanhopig op zoek naar liefde om je als persoon waardig te voelen; je maakt je zorgen over verlating; je uit je angst en woede openlijk. Er is veel angst en weinig vermijding -> negaties model van zelf, positief model van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vermijdende gehechtheid

A

(Afwijzing) Mensen sluiten hun emoties buiten, ze vermijden intimiteit om pijn te vermijden, ze wijzen het belang van relaties af, ze zijn erg op zichzelf aangewezen. Er is weinig angst en veel vermijding -> positief model van zelf, negatief model van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gedesorganiseerde gehechtheid

A

(Angstig) Deze mensen hebben behoefte aan een relatie, maar twijfelen aan hun eigenwaarde en zijn bang voor intimiteit. Er is geen coherente strategie om de gehechtheidsbehoeften te bevredigen. Er is veel angst en veel vermijding -> negaties model van zelf, negatief model van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Huwelijkskwaliteit

A

Verwijst naar hoe gelukkig, stabiel en bevredigend een huwelijk is voor beide partners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Factoren die bijdragen aan een positieve aanpassing na echtscheiding

A
  • Voldoende financiële steun
  • Goede opvoeding door zorgzame ouder
  • Goede ouderschap door de niet-begeleide ouder
  • Minimale conflicten tussen ouders
  • Extra sociale steun
  • Minimale veranderingen
  • Persoonlijke hulpbronnen (intelligente, emotionele stabiliteit, goede copingvaardigheden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De-instutionalisering

A

Wijst op de afname van het huwelijk en de opkomst van alternatieve gezinsvormen tijdens het laatste trimester van de 20e eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cohabutatie

A

Samenwonen zonder huwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Spill-over effecten

A

De positieve of negatieve effecten of gebeurtenissen op het werk beïnvloeden het gezinsleven

17
Q

Boemerangeffect

A

Een kind die uit huis is gegaan, komt weer thuis wonen. Dit kan zijn vanwege werkloosheid, een verbroken relatie of het niet kunnen vinden van een woning

18
Q

Afstandelijke grootouderschap

A

Ongeveer 30% van de grootouders. Ze zijn slechts symbolische figuren die hun kleinkinderen slechts af en toe zien. Vooral vanwege de geografische afstand zijn ze ook emotioneel ver weg

19
Q

Gezelschap grootouderschap

A

55% van de grootouders. Ze zien hun kleinkinderen vaak en doen graag dingen met hen. Zij hebben zelden een ouderrol en willen dat graag zo houden

20
Q

Betrokken grootouderschap

A

15% van de grootouders. Zij zien hun kleinkinderen vaak en spelen veel met hen, maar zij zorgen ook voor hen, geven advies en hebben een praktische rol in het leven van hun kleinkinderen. Dit gebeurt vaak wanneer hun kinderen niet alleen voor de kleinkinderen kunnen zorgen

21
Q

Temperament

A

Zijn aangeboren typische gedragsneigingen van hoe een individu met de wereld omgaat. Het heeft een genetische basis, maar wordt ook beïnvloed door de omgeving

22
Q

Gemakkelijk temperament

A

Vaak tevreden en gelukkige baby’s. Ze zijn open en passen zich snel aan. Ze hebben een regelmatig voedingspatroon- en slaappatroon en verdragen frustraties (40%)

23
Q

Moeilijk temperament

A

Ze zijn actief, humeurig en grillig in hun doen en laten. Reageren vaak negatief op veranderingen in de routine en wennen maar langzaam aan nieuwe mensen of situaties. Ze huilen vaak en hard en hebben uitbarstingen wanneer ze gefrustreerd zijn (10%)

24
Q

Slow-witted (traag opwarmend) temperament

A

Ze zijn relatief inactief, enigszins humeurig en slechts af en toe regelmatig in hun dagindeling. Ze wennen langzaam aan nieuwe mensen en situaties, maar ze reageren minder heftig dan baby’s met een moeilijk temperament (15%)

25
Drie dimensies van temperament volgens Rothbart
- Surgency/ extraversie - Negative affectiviteit - Inspanningsgerichte controle (effortful control/ eigen aandacht en gedrag op een vrijwillige manier reguleren)
26
Goodness of fit (persoon-omgeving fit)
Verwijst naar de afstemming van de opvoedingsstijl en omgeving op het temperament van het kind. Een goede fit is cruciaal voor de ontwikkeling van het kind
27
Zelfbesef
Het vermogen om jezelf als een afzonderlijk en herkenbaar individu te ervaren.
28
Zelfbeeld
De perceptie van jezelf en je eigenschappen als persoon
29
Identiteit
Wie je bent, waar je naartoe gaat en waar je in de maatschappij past
30
Twee belangrijke aspecten van identiteitsvorming van Marcia
- Of iemand een identiteitscrisis heeft doorgemaakt, waarbij men geworsteld heeft met identiteitsproblemen en alternatieven onderzocht - Of iemand verbintenissen heeft gemaakt, waarbij men vragen heeft opgelost en een identiteit heeft aangenomen
31
Marcia; verspreidingsstatus (identiteitsspreiding/ diffusion status)
Geen crisis, geen verbintenis. Het individu heeft nog niet nagedacht over de identiteit of is er nog niet uit, het interesseert hem niet echt
31
Marcia; moratoriumstatus
Crisis, maar geen verbintenis. Het individu ervaart een identiteitscrisis en is op zoek naar antwoorden
32
Marcia; Vroegtijdig afsluiten (foreclosure status)
Geen crisis, maar betrokkenheid. De persoon lijkt te weten wie hij is en heeft niet te veel nagedacht over zijn identiteit
33
Marcia; Identiteitsverwerving (identity achievement status)
Crisis, maar geen toewijding. Het individu heeft de identiteitscrisis doorstaan en ervaart betrokkenheid bij specifieke doelen, overtuigingen en waarden.
34
6 persoonlijkheidstypen van Holland
- Nieuwsgierige types (wetenschappers) - Sociale types (leraren, begeleiders, therapeuten) - Realistische types (automonteurs, bouwvakkers) - Artistieke types (kunstenaars, muzikanten) - Conventionele types (accountants en bibliotheekpersoneel) - Ondernemende types (verkopers, ondernemers, leiders van organisaties)