Week 4 Flashcards

(26 cards)

1
Q

Ontwikkeling van shifting

A
  • 3/4 jarigen kunnen schakelen tussen twee eenvoudige, gecontextualiseerde sets (bijv. duidelijke plaatjes)
  • Vanaf 5/6 jaar kunnen kinderen complexere shifting-taken aan
  • Tot de vroege adolescentie is er een toename van het aantal kinderen dat complexe shifting-taken onder de knie heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Shift cost

A

Het verschil in prestaties tussen shift-trials en non-shift trials; groter = meer moeite. Dit is groter bij 7- en 11-jarigen dan bij 15-jarigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Metacognitie

A

Kinderen vertragen bewust om nauwkeuriger te zijn. Dit ontstaat rond 9 jaar -> speed-accuracy tradeoff

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschillende vormen van inhibitie

A
  • Motorische inhibitie
  • Occulomotorische inhibitie
  • Eenvoudige respons inhibitie taken
  • Cognitieve inhibitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Motorische inhibitie

A

Stoppen met bewegen als het nodig is -> bv. stoelendans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Occulomotorische inhibitie

A

Niet afgeleid raken door andere visuele prikkels -> bv. Flanker-taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eenvoudige respons inhibitie taken

A

Alleen reageren bij de juiste prikkel -> bv. wel drukken bij groene achtergrond, niet bij rood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cognitieve inhibitie

A

Storende informatie negeren -> bv. Stroop-taak: kleur noemen van het woord, niet het woord zelf lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkeling van inhibitie

A
  • Vroege kinderjaren: eerste tekenen van inhibitie, snelle verbeteringen
  • Voor schoolleeftijd: duidelijke afname in fouten bij het onderdrukken van reacties
  • Tussen 5-8 jaar: vooral significante verbeteringen
  • Middelbare kindertijd: verbeteringen in motorische inhibitie, occulomotorische inhibitie en eenvoudige respons inhibitie taken
  • Adolescentie en volwassenheid: weinig verdere verbetering
  • Op oudere leeftijd: afname van respons inhibitie, maar motorische, occulomotorische en cognitieve inhibitie blijven relatief stabiel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kortetermijngeheugen

A

Het passieve kortetermijngeheugen kan informatie voor maximaal 30 seconden vasthouden zonder herhalen, maar de opslagduur wordt langer als je de informatie herhaalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werkgeheugen

A

Dit is het actieve gedeelte van het kortetermijngeheugen. Het werkgeheugen ontwikkelt zich langzaam. Eenvoudigere werkgeheugentaken worden eerder beheerst dan complexere taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Impliciet/ niet-declaratief geheugen

A

Onbewuste geheugen
- Procedureel geheugen: automatisch, onbewust geheugen, vaak motorisch, zoals weten hoe je koffie kunt zetten, fietsen, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Langetermijngeheugen

A

Bestaat uit feiten (semantisch geheugen), gebeurtenissen (episodisch geheugen) en vaardigheden (procedureel geheugen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Expliciet/ declaratief geheugen

A

Bewuste geheugen
- Semantisch geheugen: kennis van feiten, concepten en woordbetekenissen, zoals weten wat koffie is
- Episodisch geheugen: herinneringen aan specifieke gebeurtenissen en details uit het verleden, zoals het herinneren dat je vorige week uiteten bent gegaan met een vriendin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaak van kinderamnesie

A
  • Werkgeheugen ruimte
  • Gebrek aan taal
  • Mate van sociaal-culturele ondersteuning
  • Zelfgevoel
  • Woord versus essentie opslag
  • Neurogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vier factoren die het autobiografische geheugen beïnvloeden

A
  • Persoonlijke betekenis
  • Onderscheidend of uniek
  • Beïnvloeden of emotionele intensiteit
  • Levensfase
17
Q

Strategieën

A

Omvatten het gebruik van mentale activiteiten die helpen om informatie beter te verwerken en te onthouden

18
Q

Voorbeelden van strategieën

A
  • Herhalen/ repititie
  • Organisatie
  • Elaboratie
19
Q

Manieren om informatie uit het geheugen op te halen

A
  • Herkenning
  • Cued recall
  • Free recall
20
Q

Drie soorten herinneringen die we kunnen onderzoeken

A
  • Gezichtsherkenning
  • Naamherkenning
  • Naam gezichtsassociatieherkenning
21
Q

Manieren om geheugen van pasgeborenen te onderzoeken

A
  • Gewenning/ habituatie
  • Operante conditionering
  • Objecten zoeken (Piaget)
  • Imitatie
22
Q

Verschillende hypothesen over waarom het leren en het geheugen verbeteren en verslechteren -> mechanismen

A
  • Veranderingen in basiscapaciteiten -> hardware
  • Veranderingen in geheugenstrategieën -> software
  • Kennis van het geheugen -> meta-cognitie
  • Kennis van de wereld
  • Contextuele factoren bij het ouder worden
23
Q

Risicofactoren

A

Kunnen gezondheid op latere leeftijd beïnvloeden, zoals roken, slechte voeding, obesitas en eenzaamheid

24
Q

Beschermende factoren

A

Kunnen gezondheid ondersteunen, zoals betrokken levensstijl, lichaamsbeweging, sociale steun, positieve overtuigingen en het gevoel van controle

25
Cognitieve reserve
Is de opbouw van hersencapaciteit door genetische en/of omgevingsfactoren, zoals opleiding en mentale activiteit. Deze reserve helpt de negatieve effecten van veroudering of ouderdomsziekten te verzachten, maar voorkomt ze niet volledig
26
Cognitieve reserve wordt gevormd door cognitieve blootstellingen/ activiteiten gedurende het hele leven, zoals:
- Aantal jaren onderwijs - Gekristalliseerde intelligentie (kennis) - Complexiteit van het beroep - Deelname aan intellectueel stimulerende activiteiten - Sociaaleconomische status