Week 6 Flashcards
(41 cards)
Moraliteit
Omvat het vermogen om goed van kwaad te onderscheiden en om emoties te ervaren zoals trots als we iets goeds doen en spijt/ schaamte als we iets verkeerd doen
Emotionele component van moraliteit
Bevat de gevoelens (spijt, bezorgdheid over anderen etc.) die gepaard gaan met goede of verkeerde handelingen en die morele handelingen/ gedachten beïnvloeden
Cognitieve component van moraliteit
Richt zich op hoe we denken over goed en kwaad en hoe we keuzes maken over ons gedrag, gebaseerd op sociaal-cognitieve vaardigheden zoals het innemen van perspectief
Gedragscomponent van moraliteit
Gaat over hoe we ons gedragen wanneer we bijvoorbeeld een persoon in nood zien of de drang voelen om iets uit een winkel mee te nemen zonder te betalen
Moreel redeneren
Dit is het denkproces dat zich bezighoudt met het beslissen of iets goed of fout is. Het belangrijkste is hoe we een beslissing nemen, niet welke beslissing we nemen
Drie stadia van morele ontwikkeling van Kohlberg
- Preconventionele moraal: persoon werk volgens een ‘zal ik gestraft of beloond worden-mentaliteit’ -> typisch voor kinderen en jonge adolescenten
- Conventionele moraal: iemands moraal draait om het gehoorzamen van de regels van de maatschappij -> typisch voor de meeste middeladolescenten en volwassenen
- Post-conventionele moraal: persoon heeft een persoonlijke morele code die de regels van de maatschappij overstijgt -> weinig mensen bereiken dit niveau
Niveau 1: preconventionele moraal (Kohlberg)
- Stadium 1: straf en gehorzaamheidsoriëntatie
- Stadium 2: kosten-bater analyse (instrumenteel hedonisme)
Niveau 2: conventionele moraal (Kohlberg)
- Stadium 3: sociale verwachtingen
- Stadium 4: sociaal systeem en geweten
Niveau 3: post-conventionele moraal (Kohlberg)
- Stadium 5: sociale contract en individuele rechten
- Stadium 6: universele principes
Morele onthechting
Mensen praten immoreel gedrag goed om schuldgevoelens te verminderen
Prosociaal gedrag
Is vrijwillig gedrag dat bedoeld is om anderen te helpen of te bevoordelen
Theory of Mind (ToM)
Is het vermogen om ideeën (theorieën) te vormen over de mentale wereld van jezelf en van anderen en om gedrag te verklaren in termen van mentale toestanden (bedoelingen, verlangens en verwachtingen)
Ontwikkeling van ToM
- Begrijpen van intenties van anderen -> baby’s van 6-10 maanden
- Join attention (gedeeld aandacht) -> rond 1 jaar
- Pretend play (‘doen alsof’) -> tussen 1 en 2 jaar
- Imitatie -> in 1e jaar
- Emotioneel begrip -> in 2e jaar
Twee hoofdfasen van ToM
- Desire psychology (rond 2 jaar): kinderen beginnen uit te drukken wat ze willen en wensen en begrijpen wat anderen willen
- Belief-desire psychology (van 3-4 jaar): kinderen begrijpen dat overtuigingen, of ze nu waar of niet zijn, het gedrag van mensen sturen, net zoals verlangens
Kritiek op False belief test (Sally-Anne test)
- Om te slagen is meer nodig dan alleen Theory of Mind; ook taalvaardigheid en executieve functies zoals werkgeheugen en inhibitie spelen een rol
- ToM is meer dan slagen voor een false belief test; het ontwikkelt zich steeds verder naar een beter begrip van complexere psychologische processen.
Cognitieve empathie
Dit betreft rationeel begrip (het vermogen om de mentale toestand van een ander te herkennen en te begrijpen), het perspectief van iemand anders innemen en ToM
Affectieve empathie
Dit betreft met iemand meevoelen, emotionele verbinding, compassie, emotionele bezorgdheid, emotionele besmetting (emotional contagion)
Twee vormen van prosociaal gedrag
- Instrumenteel helpen (12-14 maanden): helpen met een doelgerichte actie, bijvoorbeeld een voorwerp oprapen dat buiten het bereik is van de andere persoon
- Empathisch helpen (18-24 maanden): prosociaal reageren op het verdriet of de pijn van een ander, bijvoorbeeld door troostend gedrag te vertonen
Agressie
Gedrag dat erop gericht is anderen schade en fysieke/ emotionele pijn toe te brengen
Reactieve (impulsieve) agressie
Agressie als reactie op pijn veroorzaakt door een ander, als men zich bedreigd voelt of als men het gevoel heeft dat er iets van hem is afgepakt
Proactieve (instrumentele) agressie
Agressie met de bedoeling om een doel te bereiken. Men is bij proactieve agressie emotioneel rustig, en de daad is vaak goed gepland
Directe vs. indirecte agressie
Directe agressie is direct zichtbare agressie. Deze vorm van agressie piekt rond de 2,5 jaar en neemt af in de middelbare kindertijd. Indirecte agressie is subtieler en vindt vaak plaats zonder directe confrontatie
Relationele agressie
Gericht op het schaden van sociale relaties/ sociale status. Het gaat hier om meer verfijnde vaardigheden. Deze vorm van agressie verergert in de tweede helft van de kindertijd en piekt rond (het begin van) de adolescentie
Twee soorten antisociaal gedrag
- Life-course persistent/ levensloopbestendig (early onset)
- Adolescence limited/ adolescentie-beperkt (late onset)