Week 5 Flashcards

(54 cards)

1
Q

Nurture benadering van taalontwikkeling

A

Volgens Skinner leren we spreken door versterkt of bekrachtigd te worden in het voortbrengen van geluiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nature benadering van taalontwikkeling

A

Volgens Noam Chomsky is de mens biologisch geprogrammeerd om taal te produceren via het taalverwervingsapparaat (LAD).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociaal-interactioneel perspectief

A

Dit perspectief stelt dat taalontwikkeling de interactie is tussen de rijping van cognitieve vaardigheden en de ervaring met de omgeving (nature+nurture)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Taalontwikkeling: 2 maanden

A
  • Kirrende geluiden (cooing)
  • Zwijgen of glimlachen als ze worden aangesproken
  • Huilen anders voor verschillende behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Taalontwikkeling: 4-6 maanden

A
  • Brabbelen en verschillende geluiden maken
  • Merken dat sommige speeltjes geluid maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Taalontwikkeling: 7-8 maanden

A
  • Woord segmentatie (merken pauze op tussen woorden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Taalontwikkeling: 10 maanden

A
  • Begrijpen tot 50 woorden, maar kunnen nog geen woorden produceren (begrip komt voor productie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Taalontwikkeling: 12 maanden

A
  • 1-woord zinnen (solofrases), zoals ‘dada’, ‘oh-oh’ -> ze begrijpen verschillende communicatiefuncties afhankelijk van de intonatie
  • Begrijpen eenvoudige instructies, zoals ‘kom hier’
  • Herkennen woorden voor gewone voorwerpen, zoals ‘schoen’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Taalontwikkeling: 18 maanden

A
  • Herkennen namen van bekende mensen, voorwerpen en lichaamsdelen
  • Volgen eenvoudige aanwijzingen met gebaren
  • Zeggen tot 10 woorden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Taalontwikkeling: 24 maanden

A
  • 2-woord zinnen (telegrafische spraak), zoals ‘waar bal’, begrip van syntax (zinsopbouw)
  • Volgen van eenvoudige instructies en begrijpen van eenvoudige vragen
  • Spreken ongeveer 50 of meer woorden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Overextensie

A

Te ruim gebruik van een verbale categorie -> een kind noemt alle viervoeters een hond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onderextensie

A

Een te beperkt gebruik van een werkwoordelijke categorie -> een kind zegt alleen ‘schoen’ voor zijn eigen schoenen, maar noemt andere schoenen geen ‘schoen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Metalinguïstisch bewustzijn

A
  • Beter begrip van hoe zinnen zijn opgebouwd (syntaxis)
  • Beter begrip hebben van het concept en de definitie van woorden (semantiek)
  • Beter berijpen hoe taal wordt beïnvloed door de context (pragmatiek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

IQ-tests: 0-3 jaar

A

Bayley Scale of Infant Development (BSID)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

IQ-tests: 3-8 jaar

A

Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence (WPPSI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

IQ-tests: 6-16 jaar

A

Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

IQ-tests: > 16 jaar

A

Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Analytische intelligentie

A

Academische probleemoplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Creatieve intelligentie

A

Out-of-the-box denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Praktische intelligentie

A

Gezond verstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Howard Gardner: theorie van de meervoudige intelligenties

A
  • Verbale en wiskundige vaardigheden
  • Interpersoonlijke intelligentie
  • Intrapersoonlijke intelligentie
  • Ruimtelijke intelligentie
  • Muzikale intelligentie
  • Kinesthetische intelligentie
  • Naturalistische intelligentie
  • Existentiële (spirituele) intelligentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Flynn-effect

A

Verwijst naar de toename van IQ-scores over de tijd, wat suggereert dat we over de generaties heen steeds slimmer lijken te worden

23
Q

Risicofactoren voor het hebben van een lagere IQ-score

A
  • Het kind behoort tot een minderheidsgroep
  • Het gezinshoofd heeft geen baan
  • De moeder heeft haar school niet afgemaakt
  • Het gezin heeft vier of meer kinderen
  • De vader is afwezig
  • Het gezin heeft veel stressvolle gebeurtenissen meegemaakt
  • De ouders hebben rigide opvoedingswaarden
  • De moeder is erg angstig of gestrest
  • De moeder heeft een slechte geestelijke gezondheid
  • De moeder vertoont weinig positieve invloed
24
Q

Cumulatieve beperkingshypothese

A

Stelt dat kinderen die lang in armoede leven of een lage SES hebben, zich niet snel cognitief kunnen ontwikkelen

25
Vloeibare intelligentie
Veranderlijke, adaptieve intelligentie
26
Gekristalliseerde intelligentie
Kennis en vaardigheden die door ervaring zijn opgedaan
27
Duaal-componentenmodel van intelligentie
- Mechanica (vloeibare intelligentie) - Pragmatiek (gekristalliseerde intelligentie)
28
Risicofactoren voor de achteruitgang in intellectuele vermogens
- Een slechte gezondheid - Een weinig uitdagende levensstijl - Een lage SES - Een lage levenstevredenheid
29
Beschermende factoren voor de achteruitgang in intellectuele vermogens
- Een hoger dan gemiddeld SES - Een goede opleiding - Een goed huwelijk - Het IQ van de echtgenoot - Een actieve levensstijl (fysiek en mentaal)
30
Leerling-omgevingsinteractie
De match tussen de kenmerken van de student en de leeromgeving. Dit kan de effectiviteit van het onderwijs versterken of verzwakken
31
Intrinsieke motivatie
Verwijst naar zelfveroorzaakte acties gebaseerd op innerlijke verlangens
32
Extrinsieke motivatie
Verwijst naar activiteiten die worden ondernomen om externe versterking te verkrijgen
33
Bedreigingen voor intrinsieke werktevredenheid
- Dubbelzinnige rollen - Rol-overbelasting - Rolconflict - Werk-leven conflict
34
Factoren die het succes van een baan beïnvloeden
- Persoonlijkheid - Fit tussen persoon en omgeving - Cognitieve vaardigheden - Contextuele factoren
35
Fase-model voor de transitie naar pensioen
- Preretirement (pre-pensioen) fase - Honeymoon fase - Disenchantment (ontgoocheling) fase - Reorientation (heroriëntatie) fase
36
Emotie
Is een relatief korte (seconden tot uren), intense reactie op een specifieke gebeurtenis
37
Stemming
Minder intens, duurt langer (dagen tot weken), en heeft geen duidelijke oorzaak
38
Affect
Is een overkoepelende term voor hoe iemand zich voelt; het zegt niets over de duur, de intensiteit of de oorzaak en kan zowel positief als negatief zijn
39
Emotieregulatie
Is een proces waarmee we beïnvloeden welke emoties we hebben, wanneer we ze hebben, en hoe we ze ervaren en uiten
40
Begrippen bij emotieregulatie
- Desired state/ setpoint - Comparator - Current mood state - Person - Affect regulation mechanisms - Affect-relevant environment
41
Situation selection (situatiekeuze)
De persoon kiest de situatie waarin het zich gaat bevinden -> niet komen opdagen bij een tentamen, omdat het je te veel angst geeft
42
Situation modification (situatie modificatie)
De persoon probeert de situatie actief te veranderen om de emotionele impact te verminderen -> iemand meenemen naar een belangrijke gebeurtenis voor steun
43
Attentional deployment (aandachtsverschuiving)
In deze fase richt de individu zijn/ haar aandacht ergens anders op om de emotie te reguleren; dit kan zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van waar de aandacht naartoe gaat -> je angst afleiden door muziek te luisten of constant blijven denken aan een stressvolle gebeurtenis (ruminatie)
44
Cognitive change (cognitieve verandering)
In deze fase verandert de persoon de betekenis/ de perceptie van de situatie, zodat de emotionele reactie verandert -> een examen niet als een bedreiging zien, maar als een kans om jezelf te testen en te leren
45
Response modulation (reactiemodulatie)
In deze fase probeert de persoon zijn/ haar emotioneel reactie zelf te controleren of te veranderen, nadat de emotie als is opgekomen -> het onderdrukken van je angst door het niet tonen van je emoties naar anderen toe
46
5 fasen van process model van emotie regulatie
- Situation selection - Situation modification - Attentional deployment - Cognitive change - Response modulation
47
Emotieregulatieflexibiliteit
Het vermogen om je strategie aan te passen aan de situatie
48
Subjectief welbevinden
Verwijst naar hoe gelukkig iemand zich voelt en bestaat uit cognitieve en affectieve evaluaties van het leven
49
Emotie-ontwikkeling: 0-12 maanden
Baby's gebruiken enkele eenvoudige strategieën, zoals wegdraaien of zuigen op een speen. Ook zoeken ze steun van verzorgers. Tegen één jaar kunnen zij afstand nemen van onaangename gebeurtenissen en actief op zoek gaan naar troost
50
Emotie-ontwikkeling: 18-24 maanden
Ze proberen controle te krijgen over wat hen van streek maakt, en ze kunnen met frustratie omgaan door zichzelf af te leiden. Ze kunnen ook hun wenkbrauwen fronsen en hun lippen op elkaar drukken om woede/ verdriet te onderdrukken
51
Emotie-ontwikkeling: eind tweede levensjaar
Er is sprake van cognitieve regulatie van verdriet. Voorheen was dit vooral motorisch
52
Emotie-ontwikkeling: 3-4 jaar
Het kind verbetert in emotieregulatie en kan beter omgaan met negatieve emoties (mede door ontwikkeling van de prefrontale cortex)
53
Paradox van het welzijn
Het complexe feit dat geluk, optimisme en tevredenheid met het leven op latere leeftijd sterk toenemen
54
Oorzaken van paradox van het welzijn
- Ouderen kunnen negatieve emoties waarnemen en ervaren, maar ze hebben controle over de hoeveelheid tijd die ze besteden aan het focussen op negatieve emoties. Ze geven de voorrang aan positieve gemoedstoestanden -> positiviteitsbias - De tijd voorbij zien vliegen kan de flow stimuleren, omdat men nog steeds zinvolle handelingen in de wereld wil verrichten - Ouderen hebben een minder stressvol leven, omdat ze niet meer voor kinderen hoeven te zorgen, zich geen zorgen hoeven te maken over hun werk, en mensen vaak aardiger zijn voor ouderen